‘Iemand moest het doen.’ Zo rechtvaardigt Judas Iskariot ons wat hij heeft gedaan, tweeduizend jaar geleden in Jeruzalem. Tweeduizend jaar heeft hij gezwegen. Nu wil hij zíjn verhaal eens kwijt, en daarvoor ontvangt hij ons in De Groene Kathedraal in Almere (een landschapskunstwerk uit 1987 van Marinus Boezem: 178 populieren in de vorm van de kathedraal van Reims), op en rond een schuin oplopende spiegelvloer van Herbert Janse die de steeds donker wordende polderhemel weerkaatst.

Justus van Dillen speelt Judas, een monoloog uit 2006 van Lot Vekemans, in een regie van Albert Lubbers. Han Kerckhoffs (1953) speelde de premièreversie bij Vekemans’ eigen theaterstichting MAM. De leeftijd van Justus van Dillen (1985) past beter bij de leeftijd van het personage: begin dertig, net als de man bij wie hij zich aansloot, die hij bewonderde, omdat deze ‘Meester’ liet zien dat je iets kon doen. Toch verried hij hem, met een kus. Sindsdien is Judas’ naam synoniem voor verraad. ‘Is er iemand hier die zijn naam wil inruilen voor de mijne?’

Gedurende de hele voorstelling spreekt Judas ons rechtstreeks aan. Hij wil iets van ons. We krijgen niet goed duidelijk wat dat is. Van Dillen speelt Judas met veel ingehouden woede. Hij is opgefokt, er zit hem iets dwars. Doe maar rustig, wil je tegen hem zeggen. Het is oké nu. Voor ons is het al zo lang geleden dat het er niet zo veel meer toe doet. Vertel ons nu gewoon jouw kant van het verhaal.

Het komt er met horten en stoten uit en aan het eind zijn we eigenlijk nog niet veel wijzer. Lot Vekemans houdt niet van zwart, of wit, maar van de vele tinten grijs. Want wat is de waarheid, überhaupt? Judas vertelt ons een prachtig verhaal over hoe Jezus hem achter de dingen heeft leren kijken. ‘Mooi verhaal hè? Maar misschien heb ik het allemaal wel verzonnen.’

Het is moeilijk om sympathie te krijgen voor de Judas van Justus van Dillen. Hij nadert ons, laat iets van zichzelf zien, maar gooit de deur dan snel weer dicht. Is hij een verrader, zoals de Bijbel en de kerkelijke traditie ons willen laten geloven? Of juist een held, zoals hij wordt beschreven in het in de twintigste eeuw teruggevonden gnostieke Evangelie naar Judas? Vekemans kiest voor een subtiele tint grijs daartussenin. Judas is geen held, geen verrader, maar iemand die deed wat gedaan moest worden, omdat niemand anders er het lef voor had. ‘Iemand moest het doen.’ Het enige dat hij nog zou willen weten is of Hij hem zou hebben vergeven. Een antwoord krijgt hij niet.

En wij? Kunnen wij het hem vergeven? Is dat misschien wat hij van ons wil? Het pijnlijke van de voorstelling is, ontkerstend als we inmiddels zijn, dat het ons eigenlijk niet meer zo veel schelen kan.

Foto: Claudia Kamergorodski