Twee stoere mannen in een machinekamer van een ouwe schuit bevaren de wereldzeeën. Ze zijn één met de smeerolie, de zee, de stoom en de grote pompende motor. Het is duidelijk: hier zijn echte mannen aan het werk. En dat is wel eens een verademing na veel andere jeugdvoorstellingen waarin moeilijke situaties onder woorden moeten worden gebracht en liedjes voor het slapen gaan worden gezongen.

Kees van der Vooren speelt Barry, de baas met een vriendelijke zwijgzaamheid die veel meegemaakt leed doet vermoeden. Siem van Leeuwen is Dave, die voor de eerste keer gaat varen en nog veel moet leren. Hun reis speelt zich af tussen puffende ventielen, knipperende controlelampjes, kloppende leidingen en een groot metalen rad. In mouwloze hemden en bretels doorstaan ze motorpech (‘we hebben een vastloper’), storm op zee en de eentonigheid van een grote oversteek over de oceaan. Door twee patrijspoorten zie je onophoudelijk de zee deinen in al zijn toonsoorten, af en toe afgewisseld met uitzicht op de havens van Hawaii of New Orleans.

Er wordt meer gedaan dan gepraat. Praten is ook vaak onmogelijk boven de cadans van de motor uit. Er moet aangepakt worden. Af en toe zijn er ook gevoelige momenten. Dave krijgt last van heimwee, maar daar haalt Barry zijn schouders over op. Ze dromen over de exotische havens die ze op hun reis willen aandoen en spelen en zingen daar een bijpassend liedje bij.

De voorstelling is één volgehouden stijloefening van stoer zijn of willen zijn. Niets meer en niets minder. Maatschappelijke ontwikkelingen blijven buiten boord. Aan de hiërarchie tussen de twee mannen onderling en tussen hen en de kapitein, die door de intercom bevelen geeft, wordt niet getornd. Nee, in deze voorstelling wordt niet moeilijk gedaan. Want het gaat om het avontuur. Een ‘psychologische ontwikkeling’ zit er niet in, of het zou de verwording moeten zijn van de beginneling Dave naar ervaren scheepskracht. Als nieuwkomer raakt hij nog wel eens in paniek of levert klungelwerk af. Na de reis is hij al even ‘cool’ als zijn baas.

Foto: Afke Pricker-Overdiep