Voor de installatie Homo Desperatus koos Dries Verhoeven vierenveertig rampgebieden. Elke haard, van oost tot west, kreeg een maquette van wit gips en een glazen vitrine waarin duizenden  mieren werden losgelaten. In het Stedelijk Museum ’s Hertogenbosch is Homo Desperatus al de hele zomer te zien. Met gepaste afstand confronteert Verhoeven de toeschouwer met de schade die de mens heeft aangericht. En waarom mieren? Mieren zijn net mensen.

Zeventigduizend mieren bestelde Verhoeven bij een Duitse mierenboerderij, drie soorten om precies te zijn. Slechts tien procent van de mieren is te zien als de lamp in de expositiezaal boven de vitrines schuift van oost naar west zoals de zon, de overige mieren zitten verscholen in de hoeken en gaten van het bouwsel. Vanwaar dat spaarzame licht? Het is een praktische verhaal. De installatie houdt rekening met de mieren, die weinig licht verdragen. En zo loopt het gros van het publiek braaf mee met de lichtbundel. Zonder licht zijn de mieren immers nauwelijks te zien.

Op elke vitrine is een bordje geplaatst met de naam van de maquette: Homo Nuclearis, Homo Emigratis, Homo Prostitutis, Homo Suicidalis en ga zo maar door. Sommige maquettes hebben een gelijke titel en vallen dus onder dezelfde categorie zoals de voormalige kerncentrale van Tsjernobyl of Fukushima, die wordt schoongemaakt door zeer goed betaald personeel dat zich opoffert voor de mensheid in ruil voor een goede toekomst voor hun families. Dat is ook precies hoe mieren rampen overleven. Storten hun bouwwerken in, dan offert een deel van de kolonie zich op en wordt een brug van mieren gevormd om de mierenbevolking te redden en een veilig nieuw onderkomen te zoeken.

Dat verhaal komt uit de mond van kunstcriticus Nico Out , die door Festival Boulevard is benaderd voor een inleiding op het tentoonstellingsbezoek. Het is een man die het publiek met een aanstekelijk enthousiasme om de vinger windt en ook aandacht besteedt aan het eerdere werk van Verhoeven. Op de vitrine hangt overigens niet alleen een naambordje met toelichting, maar staat ook een minicamera. Beelden van die camera’s zijn in een loop (die ook het licht volgt) te zien op een zijwand in de zaal. Levensgroot zien we daarop de mieren rondscharrelen in delen van de maquettes. De geluidsband is een compilatie van werkelijke opnames op de betreffende locaties.

Homo Desperatus brengt actuele en minder actuele brandhaarden in beeld, oorlogsgebieden zowel als sluimerende natuurrampen veroorzaakt door toenemende CO2 uitstoot. Er zijn maquettes van Lampedusa, van Aleppo en van Syrische vluchtelingenkampen in Jordanië, maar ook van afbrokkelende ijsschotsen in het land van de Inuit of van een klein Fiji-eiland, dat spoedig onder de zeespiegel zal verdwijnen. Andere maquettes leggen culturele issues bloot zoals kinderprostitutie of homohaat. Met wonderschone sereniteit toont Verhoeven zo de ‘lelijkste’ issues van de 21e eeuw. En de bezoeker? Die komt ogen te kort, want naast de zorgvuldig uitgewerkte maquettes, is ook elk mierenrijk binnen de vitrines een fascinerend gegeven, boordevol compositie en beweging. De glijdende lamp beperkt de observatietijd en zo zit het publiek toch ongemerkt in een strak getimde voorstelling.

Terwijl  in Hamburg momenteel emotionele discussies oplaaien rond Verhoevens briljante maar ook zeer provocerende installatie Ceci n’est pas, die aan de haal gaat met heersende taboes, toont  Homo Desperatus vooral de afstand. Misschien was Verhoeven een desperaat man toen hij de knipsels de afgelopen jaren verzamelde en een inventarisering maakte van de brandhaarden. Toch spreekt uit de tentoonstelling vooral ook hoop, op de ‘dramatische’ locaties is tenslotte volop leven. Mieren zijn immers als mensen – met velen, buitengewoon goed  georganiseerd en altijd klaar voor een nieuw begin.

Foto: Karin Jonkers