Verborgen tussen de bomen van het Leidsebosje in Amsterdam staat een ouderwetse caravan. Dit is het domein van professor Braspenning, een professor zoals die eruit hoort te zien: lichtelijk verstrooid, brilletje nadrukkelijk op de punt van de neus, kleding uit een andere eeuw. Voordat we de caravan binnengaan, ontvangt een gastvrouw de bezoekers. Zij is ook een soort professor, maar dan van het frivoler soort.

Deze twee professoren, vertolkt door actrices Marrit Bausch (de caravangeleerde, zogezegd) en Ursel Braaksma vormen samen het reizende gezelschap Theatergroep Troubamour, een samenstelling van ’troubadour’ en ‘amour’. Het initiatief voor Troubamour ontstond tijdens het festival van Avignon, waar Bausch en Braaksma na hun afstuderen voor het eerst straattheater brachten. Nu zijn ze neergestreken op het altijd weer bijzondere, vooral fantasierijke Amsterdam Fringe Festival. Een reizend gezelschap, alleen dat al is bijzonder. In tegenstelling tot veel reguliere voorstellingen gaat dit gezelschap nadrukkelijk een gesprek met het publiek aan. Bij de recente voorstelling Het rariteitenkabinet der (on)gelukkigen is de setting zelfs behoorlijk intiem: nadat we ons gemeld hebben bij de entree treden we binnen in de kleine caravan.

Professor Braspenning ontvangt ons in een, inderdaad, heus rariteitenkabinet, zoals die vroeger gebruikelijk waren in musea of de huizen van verzamelaars. De caravan herbergt een rijke collectie voorwerpen, zoals een jong eendje op sterk water, een Romaanse pop, een schoen, een ouderwetse koffiepot en nog veel meer parafernalia. De bezoeker mag kiezen. Ik kies uit de Religieuze Corner een ovalen afbeelding, gestoken achter gebarsten glas, van de Heilige Maagd Maria die op een maansikkel door het luchtruim zweeft. Het zijn voorwerpen die de beide professoren hebben verzameld of die geschonken zijn door bezoekers. Eerst wijs ik op het eendje op sterk water, maar dat is volgens Braspenning een ’te zielig verhaal’.

De deur van de caravan gaat hermetisch dicht, want de zuurgraad mag niet veranderen. De professor trekt een witte handschoen aan en vertelt het waarachtige en aangrijpende verhaal over een pelgrim en een jonge non. De pelgrim is onderweg naar Santiago de Compostella. Ergens in Frankrijk klopt hij ter overnachting bij een klooster aan. Daar is zojuist een jonge vrouw door haar ouders ondergebracht; ze was niet bepaald ‘kuis’, zoals de professor met mooi misprijzen zegt, maar ook met licht-erotische ondertoon. Het tweetal raakt op slag verliefd, zoekt elkaar midden in de nacht op in een kloosterzaal waar slechts een kaars brandt. De moeder-overste betrapt het hartstochtelijk minnende tweetal.

En verder is het verhaal voor de volgende bezoeker. Vraag ernaar, het is nummer zes uit het kabinet der ongelukkigen. De voorstelling, die slechts een kwartier duurt, is niet groots of meeslepend, wel bijzonder. Professor Braspenning geeft bezieling aan ogenschijnlijk levenloze, vergeten voorwerpen. Het rariteitenkabinet der (on)gelukkigen is een ideale voorstelling voor het Fringe: bekoorlijk, eenvoudig, roerend ook. Het raadsel van het gebroken glas waarachter Maria is verborgen, laat ik graag nog voor u intact. In elk geval is van de jonge non nooit meer iets vernomen.