Met haar boek Het pauperparadijs zette journaliste Suzanna Jansen acht jaar geleden in één klap de schrijnende geschiedenis van de negentiende-eeuwse heropvoedingskampen in Veenhuizen op de kaart. Decennia lang was dat sociale experiment weggemoffeld geweest, genegeerd door historici en daardoor onbekend bij de meeste Nederlanders. Bij toeval kwam Jansen via een bidprentje op het spoor van de dwangkolonie in Drenthe. En de rest is recente geschiedenis: het boek ging een kleine kwart miljoen keer over de toonbank.

Een van de lezers was Tom de Ket. De op kolonievaartafstand van Veenhuizen geboren schrijver en theatermaker De Ket zag direct de theatrale mogelijkheden van het boek voor zich. Geen gekke gedachte: de liefdesgeschiedenis, de sociale misère, de botte politici, de bevlogen wereldverbeteraar en het motief dat je afkomst je blijft achtervolgen zou maar zo een Nederlandse versie van Les Misérables op kunnen leveren. Een groots historisch epos op het Drentse veen, hoe prachtig zou dat zijn?

Maar de sociaal betrokken theatermaker (De Ket is een van De Verleiders, de groep van het actuele theater die zo nietsontziend de bankiers fileert) moest nog een tweede ei leggen. Hij wilde nadrukkelijk de vraag stellen of we tegenwoordig onze kansarmen niet net zo behandelen als toen. Daartoe introduceert hij in zijn script een verteller (gespeeld door Paul R. Kooij), die voor het publiek zaken toelicht maar ook af en toe in discussie treedt met de personages. En aan het eind van de voorstelling zelfs een alter ego van De Ket lijkt te worden, als hij zijn onmacht als theatermaker met het publiek deelt.

Maar nu lopen we op de zaken vooruit.

Het begint allemaal in de Amsterdamse Jordaan waar de jonge Teunis, heerlijk brutaal gespeeld door Steyn de Leeuwe, opgroeit in bittere armoe. Hoewel geen wees, zit hij toch in een tehuis. Zijn ouders zijn simpelweg te arm om voor hem en zijn broer en zus te zorgen. In een hartverscheurend mooi lied wordt dat lot bezongen in een mineurversie van Bij ons in de Jordaan, waarin het ‘hoeladiejee’ vervangen is door ‘helladiejee’.

Na een soort razzia, ook al weer krachtig muzikaal ondersteund door een lief slaapliedje over te laten gaan in snoeiharde rock, worden alle wezen uit het tehuis verscheept naar Veenhuizen. Daar is De Maatschappij van Weldadigheid net begonnen met een uniek experiment: het met bijna militaire discipline heropvoeden van arme paupers tot keurige burgers. De bedenker van dit plan, Johannes van den Bosch, meende zo een bijdrage te kunnen leveren aan zowel de armoedebestrijding als aan de geestelijke volksgezondheid. De bewoners konden werken in het veen en onderwijs genieten. Bijkomend effect: in de steden kwam minder armoede en meer veiligheid.

Enfin, het verhaal is bekend. Ondanks de goede bedoelingen faalde het experiment jammerlijk. De tucht was onmenselijk, de hygiëne bedroevend.

Tegen deze achtergrond wordt het liefdesverhaal van Teunis en Cato verteld zoals we dat ook kennen uit het boek.

De voorstelling speelt zich af op het enorme middenterrein van wat tegenwoordig het gevangenismuseum is, maar waar indertijd het zogenaamde Derde Gesticht gevestigd was. Om Armando te parafraseren: schuldige grond. Hier zouden we als op geen andere plek moeten kunnen ervaren hoe het was. Hoe schrijnend en meedogenloos de omstandigheden toen waren. Hoe tragisch de levens van de paupers.

Maar dat gebeurt niet.

De Ket heeft op teveel ingezet. De voorstelling is zowel een prachtig vormgegeven geschiedenisles als een tragisch liefdesverhaal, gegoten in de mal van een uitbundig muziektheaterspektakel met grote groepschoreografieën, kleinere scènes en vaak prachtige liedjes. Daardoorheen ontwikkelt zich dan nog het lijntje van de verteller die in discussie treedt met Van den Bosch en later met het publiek.

Maar als het geheel alsmaar niet méér wil worden dan de som der delen ga je op de details letten. Dan valt je op dat veel liedteksten verdacht veel uit rijmelarijen bestaan, dat Lavalu prachtige muziek heeft gecomponeerd maar dat haar stem toch te gepolijst is voor het stevigere werk, dat in een poging lichtvoetig te zijn tijdens een serieuze scène afleidende dierengeluiden klinken, dat andere scènes eigenlijk behoorlijk overbodig zijn.

En dan moet dat slot nog komen.

Dat slot waarin de verteller tamelijk grotesk de situatie van het tegenwoordige Nederland (met zijn voedselbanken en vluchtelingenkampen) vergelijkt met de wantoestanden van anderhalve eeuw geleden. ‘Doen of niets doen, dat is de vraag’, klinkt het. Verontschuldigend brengt hij in dat hij slechts theatermaker is.

Om zich vervolgens rechtstreeks tot het publiek te richten met de vraag of het niet tijd wordt om een nieuw soort Maatschappij van Weldadigheid op te richten. Als burgerinitiatief, omdat de politiek het af laat weten. De aanwezigen (waaronder ironisch genoeg staatssecretaris Jetta Klijnsma) zouden toch wel vijf euro per week kunnen missen? Pathetisch schreeuwt hij: ‘We gaan de armoe uitroeien!’

Een gratuite oproep. Er had een mooi statement gemaakt kunnen worden door bij de uitgang geld in te zamelen voor bijvoorbeeld de voedselbanken. Of voor de Nacht van de Vluchteling, die een uur na afloop van de première begon.

Maar toen zaten we nog aan de gratis bitterballen.

Foto: Reijer Boxem