‘Er is verdwenen wat er toen nog was,’ verzucht het jonge, ongrijpbare meisje Hebriana in het gelijknamige toneelstuk van de Zweedse auteur Lars Norén (Stockholm, 1944). Eigenlijk heet het meisje Britt-Marie, maar het is een naam die ze haat. En in die haat ligt haar afkeer voor haar moeder besloten. Hebriana vlucht in poëzie en fantasie, of zijn het dromen en wanen? Jegens haar moeder is ze zo gesloten als een schelp. Op haar aandrang verblijft Hebriana in een inrichting. Zo’n zin, over dat wat verdwenen is, tekent het hele familiedrama.

Hebriana is een overweldigend, hallucinerend toneelstuk met een opmerkelijke opvoeringsgeschiedenis in Nederland. Aan vertaler en regisseur Karst Woudstra komt de eer toe Norén voor het Nederlandse, en via Nederland ook het Duitse toneel ontdekt te hebben. In 1989 was bij het Nationale Toneel in regie van Ger Thijs de eerste Hebriana te zien, een meesterlijke voorstelling met een sterrencast bestaande uit onder meer Elisabeth Andersen, Will van Kralingen, Guido de Moor, Hans Croiset en Anne Wil Blankers. Tien jaar later regisseerde Peter De Graef het stuk bij de Toneelacademie Maastricht en Het Zuidelijk Toneel met acteurs als Bram Coopmans en Gaby Milder. De aankomende acteurs van toen maakten hiermee een schitterende entree in het theater.

Nu regisseert Albert Lubbers bij Theatergroep Suburbia deze familietragedie op locatie in Stadslandgoed de Kemphaan, Almere. Het gezelschap beschikt over een speciaal ontworpen tent van 27 meter lengte, de Tarp tent. Spelers en toeschouwers zijn hierin beschut en toch buiten. We kijken naar een echt Tsjechov-decor dat bestaat uit de gevel van een rood geschilderd buitenhuis. Hier brengt een eigenaardige familie elk jaar de Midzomernacht door. Norén diept naar hartenlust de pijn en de verwijdering, de kilte en de onderhuidse haat, maar ook de liefde en de intense band tussen de gezinsleden uit. Moeder Ingrid (Lieneke Le Roux) is weduwe; de jaarlijkse zomerviering is haar grootste geluk. Twee van haar dochters zijn getrouwd; de zwagers zijn van de partij. De homoseksuele vriend van een van de zwagers komt uithuilen omdat zijn grote geliefde hem heeft verlaten. Tot slot is er het geheimzinnige meisje Hebriana, dat als een katalysator werkt voor alle ruzies, opgekropte emoties en verzwegen liefdesverlangen.

Norén is schatplichtig aan Tsjechov, Ibsen en Strindberg. Zinnen uit Tsjechovs De meeuw, uitgesproken door Lena die zo graag groot actrice wil zijn, klinken regelmatig op, zoals: ‘Ik ben in het zwart gekleed, want ik ben in de rouw om mijn leven.’ Er is geen sprake van een nadrukkelijke verhaallijn of plot, en toch weet Hebriana vanaf het eerste moment tot aan het slot, drie uur later, te boeien. Het Zweedse zomerhuis vormt het decor van een beklemmende strijd en onbestuurbaar verdriet. De actrice heeft een kinderwens, haar zuster heeft wel een kind maar laat via de telefoon weten dat ze voorgoed in een ver buitenland blijft. Wie is beter af? De mannelijke spelers staan onhandig en wrokkig in het leven, beseffend dat hun huwelijkse staat een sleur is waaruit de gepassioneerde liefde is verdwenen.

Lubbers heeft op fascinerende wijze de humor van Norén naar de oppervlakte gebracht. Dat is op zich al een kunstgreep, want op het eerste gezicht tieren larmoyantie en zelfbeklag welig, maar door een secure regie met veelzeggende blikrichtingen, de juiste dictie en dosering, de vaart en de ritmische afwisseling van opgewekt en grimmig weten Lubbers en zijn spelers vaart aan de uitvoering te geven. En intensiteit. Het is een bijzondere ervaring om gaandeweg de voorstelling te merken dat de spelers met gusto hun rol vertolken, dat ze met spattend plezier die verminkte, dolende zielen uitbeelden. Een serie hoogtepunten van acteursprestaties geeft precies aan wat de voorstelling behelst.

Onvergetelijk is de eclatante woedeuitbarsting van Rian Gerritsen, die haar dochter in het verre buitenland aan de telefoon heeft: het vijftienjarige meisje blijft voorgoed weg met een oudere man. Ad Knippels, die als getrouwde man schutterig en perfect zijn onmogelijke liefde voor Hebriana uitbeeldt. Martijn de Rijk die indringend vertolkt dat zijn personage volkomen in zijn leven opgesloten zit. Sandra Mattie is bijtend en zuigend in haar rol van actrice, die het nooit verder dan het tweede plan zal brengen. Wouter van Lierde zet een aandoenlijke oudere man neer die beseft dat de jonge jongens voorgoed van hem weglopen. Lieneke Le Roux is de moeder die reddert en zorgt. Als aan het slot blijkt dat iedereen binnenkort op reis gaat, zegt ze met verwrongen stem: ‘Fijn er even tussenuit te kunnen.’ Zij zal nooit meer weg kunnen. En Roos van Erkel als Hebriana is onnavolgbaar in haar ijle, droomachtige vertolking van dit onaardse meisje. Ze toont grote verwantschap met de jonge toneelkunstenaar Kostja uit De meeuw, die zich eveneens uit in raadsels.

Soms echter zijn de emoties van de spelers té heftig aangezet, dat is jammer, temeer daar Lubbers in het programmaboek een citaat van Norén laat opnemen waarin hij zegt dat zijn toneelstukken ‘klein en dun’ gespeeld moeten worden, zonder geschreeuw, fluisterend bijna. Maar dat neemt niet weg dat Hebriana een zomervoorstelling is die ontroert en tot denken aanspoort: zo raken mensen dus verzand in verkeerde levens. Als mooi contrast staat daartegenover de dynamische jazzmuziek van pianist  Horace Silver: muziek die juist wel uit alle beperkingen barst.

Foto: Claudia Kamergorodski