Wat een lef van De Nationale Opera om het seizoen te beginnen met de Gurre-Lieder van Arnold Schönberg! Schönberg, die dit werk uit 1913 in 1921 voor een honorarium en een nieuwe broek dirigeerde in het Concertgebouw, is nu eenmaal geen publiekstrekker zoals Verdi of Puccini. En eigenlijk is zijn Gurre-Lieder ook helemaal geen opera.

Toch heeft de reeks voorstellingen al een zaalbezetting van 75 procent en ook de New York Times komt een kijkje nemen in Amsterdam. Er is dan ook wel iets heel bijzonders aan de hand. Het betreft namelijk de eerste geënsceneerde versie ter wereld van Schönbergs imposante liedcyclus voor vijf solozangers, spreekstem, vier mannenkoren, gemengd koor en een reusachtig symfonieorkest met niet minder dan tien hoorns. Het was dan ook dringen en zweten in de bak en op het podium van het Muziektheater, maar regisseur Pierre Audi en dirigent Marc Albrecht leverden een magistrale uitvoering van een magistraal werk dat als een ‘nieuwe’ Schönberg zo het internationale operacircuit in kan.

Audi smeedde de liederen samen tot een theatrale eenheid met een poëtische en bijna filmische beeldentaal waarin hij voor de tweede maal in zijn loopbaan ook videoregistraties gebruikt. Het toneelbeeld is rijk, suggestief en vol symboliek. Het is een beeldentaal die perfect past bij de hypersensitieve en hoogromantische muziek van Schönberg.
Zoals te verwachten viel bij Audi, staan de personages en hun zielenroerselen centraal en krijgen de Gurre-Lieder zelfs een mythisch tintje. Een gigantische rotte vis wordt halverwege het podium op geschoven. Het is een prachtig symbool voor het tanende geloof van koning Waldemar. Hij klaagt God aan nadat zijn vrouw zijn minnares Tove heeft laten vermoorden. Bij Audi is het meer dan een tragisch liefdesverhaal. Het is één grote beklemmende nachtmerrie waarin het menselijk lot schril afsteekt tegen de macht van de natuur, wat culmineert in de mooiste zonsopgang uit de geschiedenis van de opera.

Het is allemaal even indrukwekkend. Niet in de laatste plaats de fenomenaal mooie hoogromantische muziek die zo nu en dan met ‘moderne’ dissonanten flink uit de bocht vliegt en niet zelden doet denken aan de beste werken van Richard Strauss. De topzware partituur is echter zo complex dat je een wel zeer goede dirigent nodig hebt om het klinkend geheel transparant te houden. Marc Albrecht is zo’n dirigent. Het is moeilijk voorstelbaar dat je deze muziek nog mooier en nog rijker qua harmonische gelaagdheid kunt uitvoeren. En wat een stemmen! Burkhard Fritz (Waldemar), Emily Magee (Tove) en Anna Larson (Waldtaube) leverden topprestaties. Beter had De Nationale Opera het nieuwe seizoen niet kunnen beginnen.

Foto: Ruth Walz