‘We hebben het theater nodig om onze menselijkheid te bewaren tijdens de verschrikkingen van de oorlog,’ zegt de bibliothecaris van het joodse getto van Wilna, diep in Polen. Het is in 1942-1943, de donkerste dagen van de Holocaust.

Ontelbaar veel Joden zijn al vermoord. Toch put een groep joodse acteurs en muzikanten hoop uit het spelen van toneel, het maken van muziek. SS-officier Kittel staat dit toneelspel in het aangezicht van de dood oogluikend toe.

In theater De Engelenbak aan de Amsterdamse Nes brengt het gezelschap De Plankeniers een sobere, indringende versie van het toneelstuk Ghetto (1984) van de Israëlische schrijver Joshua Sobol. In februari 1988 was de eerste uitvoering van dit stuk te zien in een overweldigende, aangrijpende voorstelling van De Appel. Bij die gelegenheid bezocht Sobol Nederland en gaf hij in een interview met NRC Handelsblad te kennen ‘dat de op waarheid berustende geschiedenis van dit stuk de kracht ervan verhoogt’.

Op initiatief van de manifestatie Theater na de Dam krijgt Ghetto een hernieuwde uitvoering door De Plankeniers, een toneelvereniging uit Naaldwijk. Dat de spelers toneelliefhebbers zijn, geeft aan hun uitvoering – nu we het toch over werkelijkheid hebben – een bijzonder aspect: de joodse spelers waren destijds per slot ook amateurs. Maar dit terzijde.

In een sobere vormgeving van golfplaten, een berg kleren en een met boeken gevulde schrijfhoek voor de bibliothecaris voltrekt zich dit drama van kunst ten tijde van vernietiging. SS-er Kittel (vertolkt door regisseur Peter van Bokhorst) vindt tegenover zich de leider van het getto, Gens. De eerste is uitvoerder van Hitlers antisemitische doodsmachinerie. De tweede laveert tussen twee uitersten: enerzijds probeert hij zoveel mogelijk Joden te redden, anderzijds moet hij óók Joden laten gaan als Kittel dat vereist.

Opvallend aan Ghetto is hoe gering theatrale middelen kunnen zijn om een maximaal effect te bereiken. Kittel hoeft maar even met zijn machinegeweer te dreigen en in de verbeelding van de toeschouwer gebeurt er al iets vreselijks. Naast het machinegeweer, een Schmeiser, speelt de saxofoon (let op: SS!) een beslissende rol. Dood staat tegenover kunst.

Het treffende van het stuk is dat iedereen, spelers én toeschouwers, weten hoe de afloop zal zijn. Toch leeft de hoop, en dat is te danken aan de waarde van theater.

De kern van Ghetto is het toneelstuk-in-een-toneelstuk. Terwijl de banieren met hakenkruisen erop de wanden van het getto sieren, geven de joodse kunstenaars een uitvoering. Middelpunt is de joodse zangeres Chaja (Esther Werneke) die zo prachtig zingt, dat Kittel onder haar bekoring raakt. Hij zou haar en de theaterkunstenaars willen redden. De gevreesde SS’er krijgt opeens sympathieke trekken, en dat moet ook. De Duitser is óók kunstminnaar. Als zij opeens gevlucht blijkt te zijn en zich heeft aangesloten bij een groep partizanen, is elke hoop op een goede afloop verloren. Kittel neemt wraak.

Een mooi element in de voorstelling is de sprekende pop, bij De Appel gespeeld door Sacha Bulthuis. De pop mag alles zeggen wat verboden is, alsof zij een nar is. Kittel luistert naar haar, amuseert zich met de gewaagde antwoorden. In de beklemming van het verhaal zorgt ze voor lichtheid. Aan het slot vindt zelfs de pop de dood, en ook dat is symbolisch. De stem van de vrijheid is gesmoord.

De opvoering van Ghetto door deze toneelliefhebbers, die met oprechtheid spelen, bewijst dat het verhaal over de kracht van kunsten nog altijd betekenis heeft en telkens opnieuw moet worden verteld.

(foto: Boy Hazes)