Ödön von Horváth noemde zijn toneeltekst Geloof, hoop en liefde (1932) een ‘dodendans in vijf beelden’. De twee spelers en de twee poppenspelers proberen dat beeld fysiek en met behulp van wervelende poppenhoofden op het toneel te zetten. Ze worden daarin gesteund en aangezet door slepende en expressionistische klanken van de accordeon. Het hoofdpersonage zal de dans niet ontlopen, haar hoofd zal rollen, en de andere koppen kijken toe.

Mensen aan de rand van de samenleving hadden het in de jaren ’30 moeilijk, en ook nu wordt deze groep van mensen door de bezuinigingsmaatregelen hard getroffen. Het toneelstuk, dat in 1933 na de machtsovername van de nationaalsocialisten niet in première mocht gaan, klaagde de sociale wantoestanden aan. De bezuinigingspolitiek van nu is aan eenzelfde kritiek onderhevig. Ook nu moet je het als arme sloeber maar zien te redden. Toen was het wellicht duidelijker te zien, nu is het allemaal wat meer verdoezeld, de maatregelen wat mooier verpakt.

Elisabeth probeert te overleven en verkoopt, terwijl ze nog leeft, haar lichaam voor wetenschappelijk onderzoek aan het anatomisch instituut. Ze verzwijgt dat ze een geldboete moet betalen, belandt veertien dagen in de gevangenis en raakt daarna als leurder van lingerie niet aan haar quotum. Ze heeft niets meer, ze voelt zich door de staatspolitiek niet alleen bedrogen, maar ook verwaarloosd. Ze houdt vol, wil doorzetten. ‘Het zal nog wel slechter worden, maar ik laat het hoofd niet hangen.’ Ze vindt toch geluk in de armen van een politieman, maar als die weet krijgt van haar strafblad, dumpt hij haar. Ze blijft dapper in haar verzet tegen de bureaucratische maatregelen van de staat om de crisis aan te pakken. Ze vindt die onrechtvaardig. Ze wil zich verdrinken, maar wordt uit het water gehaald. Veel personages uit de vorige confrontaties omringen haar op de kade. Geloof, hoop en liefde hebben haar niet kunnen redden, ze laat uiteindelijk toch het hoofd hangen.

De Roovers en figurentheater Froefroe hebben het stuk uit de crisisjaren in de expressionistische sfeer van toen willen plaatsen. Tegelijkertijd leggen ze linken tussen toen en nu. De drukte en chaos in de grote stad, de opgejaagdheid. Men rent van de ene kant naar de andere, de mensen worden opgefokt, de mensen worden geleefd. Dat beeld zit in de scenografie van Stef Stessel. Een houten kade waarover gelopen wordt, tl-lichtbakken die omhoog en omlaag getrokken worden, de snelle wissels in de verlichting van de speelplekken, de donkerte achteraan. De chaos, de verwarring en het deprimerende gevoel dat men geen grip krijgt op de hoekig springerige samenleving, dat zit ook heel sterk in de klanken die de accordeoniste Anne Niepold uit haar instrument trekt en blaast. Expressionistische klanken, die weerklank vinden in het spel met lopende en dansende bewegingen, met flitsende koppen die plots verschijnen en even snel verdwijnen. (In de geziene voorstelling gaat dat nog stroef.)

Deze keer manipuleren de spelers van Froefroe (Tania Kloek en Filip Peeters) geen levensgrote poppen, maar alleen de hoofden van de personages. Koppen vervangen hele poppen en flitsen onder de hoofden van de spelers van hot naar her. De tekst die deze koppenpersonages zeggen wordt gebracht door acteur Luc Nuyens. Hij zit verscholen in het donker achter zijn standaard en doet alle stemmetjes. Daardoor is er een afstand tussen de stem en de kop, en dat is even wennen. Het personage van de politieman brengt hij met heel zijn lijf. Zoals we van Froefroe gewend zijn, zit er onder het spel een absurdistisch laagje. Deze keer niet al te vaak, maar toch genoeg om het stuk te verlichten met visuele gags en typische poppenspelgrapjes. In de teksten zitten woordspelingen, verkeerde metaforen, verhaspelde zegswijzen, verdraaide spreekwoorden. Wat echter opvalt is dat de koppen zo gewoon zijn – het zijn hoofden van alledaagse, normaal uitziende mensen. Te verwachten waren expressionistische koppen (iets waarin Froe Froe en Filip Peeters toch heel goed in zijn). Maar inderdaad: domheid, bedrog en slechtheid zitten niet alleen in monsterachtige wezens, maar vooral in gewone mensen.

Het hoofdpersonage Elisabeth wordt gespeeld door de actrice Sofie Sente, die zich staande houdt tussen al die koppen die haar beliegen en bedriegen. De ene keer volgt ze heel lief, op het slijmerige af, een kop-personage, dan weer is ze sarcastisch, boos, schamper, springerig. Van de ene teleurstelling valt ze in de volgende. Ze probeert zich staande te houden, geloofwaardig. Het einde van de dodendans is echter onvermijdelijk. Dat geven de dissonante melodiefragmenten en losse accordeonklanken al aan. Tegen domheid, leugens en gemeenheid is niet op te boksen.

Foto: Stef Stessel