En dan is er alleen nog stilte. Na het bombardement van gruwelverhalen, emotionele uitbarstingen en snijdende geluiden, klinkt die oorverdovend. De duisternis verblindt. De dominerende achterwand van gepatineerde metalen tegels die een chique maar afbrokkelend plafond suggereert, komt in onze verbeelding nu helemaal naar beneden gedonderd.

Twee uur eerder zette een vals militair trompetsignaal, ontdaan van elke heroïek of plechtig eerbetoon, de toon. Wat is er eervol aan sterven voor het verraderlijke vaderland, wat is er heldhaftig aan maanden, jaren ploeteren door de drekmodder, belaagd door granaatscherven, wrede kogels en gifgas, voor die paar honderd meter die men verovert en weer kwijtspeelt? Als er nog enig patriottisme overblijft, is het bij de hoge officieren, die zich vaak niet eens in de buurt van het slagveld bevinden.

FRONT Polyphonie, de jongste voorstelling van regisseur Luc Perceval voor NTGent en Thalia Theater Hamburg, gaat over de Eerste Wereldoorlog. Maar eigenlijk ook over alle oorlogen die daarna werden en worden uitgevochten. De gemengd Vlaams-Duitse cast geeft een stem aan iedere soldaat, iedere achterblijver, iedere moeder die om haar kinderen moet rouwen omwille van de strijd die boven hun hoofd werd beslist.

Waar we in het begin vrezen dat ze te veel zullen blijven steken in de klassieke archetypes, krijgen de stemmen toch namen en worden ze toegewezen aan afgelijnde personages. Emiel Seghers, de boerenjongen met grote heimwee naar zijn boerderij, de schooljongens aan het ziekbed van hun gewonde kameraad, de korporaal die nog enige menselijke warmte ervaart bij een Britse verpleegster, de luitenant die tegen beter weten in de heldhaftigheid van de oorlog blijft prediken. Zowel bij de geallieerden als bij de Duitsers is het klaar: dit zijn geen getrainde soldaten die uit zijn op medailles, op roem en eer. Dit zijn ‘ontwortelde burgers’, alleen nog vechtend om te overleven, in een langzame processie naar het onvermijdelijke bittere einde.

De gruwelverhalen uit de loopgraven klinken vertrouwd, maar zoals ze hier door een ontzagwekkende ensemble met grote aandrang worden uitgesproken en beleefd, komen ze weer hard aan. FRONT Polyphonie beeldt niets uit; dit is geen re-enscenering van de Eerste Wereldoorlog. Als er strijd wordt gevoerd, verliezen de soldaten zich bijvoorbeeld in een waanzinnige derwisj-dans, die zo treffend de waanzin, chaos en ontreddering van het strijdtoneel weergeeft.

Maar meestal staan de acteurs vooraan op een rij, achter een partituurstandaard, schaars verlicht door een leeslampje. Eerst de Duitsers links, de Vlamingen en Fransen rechts, de Britse verpleegster ver weg en hoog op een ladder. Dat is duidelijk: zo kunnen we partij kiezen. Maar de verschillende talen en stemmen vertellen allemaal hetzelfde, en langzaamaan vermengen ze zich. Je kunt geen partij kiezen, zo makkelijk is het niet. Het is geen kwestie van goeden en slechten, hier geen oordeel over schuld, hier geen triomf van de overwinnaars. Iedereen verliest. ‘Wie hier niet zijn verstand verliest, moet minstens zijn gevoel verliezen.’ En ook: ‘Het lichaam is nog maar een dun vliesje over onderdrukte waanzin.’ Bij Vlamingen, Fransen, Duitsers en Engelsen gelijk.

De voorstelling is gebaseerd op teksten uit ‘Im Westen nicht Neues’ (1929) van Erich Maria Remarque en ‘Le Feu’ (1916), het oorlogsdagboek van de Franse soldaat Henri Barbusse – aangevuld met brieven en krantenknipsels uit die tijd. De enscenering – indrukwekkend in haar rituele eenvoud – geeft die teksten viertalig alle ruimte. Het brede klank- en muziekdecor van de Duitse klankkunstenaar Ferdinand Försch, uitgevoerd op metalen platen die deel uitmaken van de achterwand, versterkt nog hun betekenis: de doodsreutel van de gewonde verkenner, het zwaar geschut, de eerste gasaanval, de stervende paarden die meedogenloos in de oorlog van de mensen zijn meegesleurd.

FRONT Polyphonie is een desoriënterend oratorium, een symfonie van ontmenselijking, een uiteenspattende granaat waarvan de binnengedrongen scherven zich bij de toeschouwer nog lang laten voelen.

Foto: Armin Smailovic