Een shotgun wordt doorgeladen en afgevuurd. Iemand zegt ‘Finish him…’. De rookmachine en de spots gaan aan en, nog net zichtbaar door de dikke rookwolken, rapper Young Ludo stapt op zijn kleine witte podiumpje en spreidt als een Messias zijn armen.

Zo begint Forever Young, de nieuwe performance van de vorig jaar van de mimeopleiding afgestudeerde Marijn Brussaard. In de solovoorstelling The Rhythm of the Night waarmee hij afstudeerde bleek Brussaard al over een volstrekt compromisloze ongepolijstheid te beschikken. Hij toonde daarin een lichaam dat wordt vermalen door een wereld die zoekt naar schoonheid en vermaak en de duistere driften die in dat lichaam huizen. Dat was misschien ongemakkelijk voor het publiek, maar fascinerend was het wel.

De Paradevoorstelling The Variety Show die hij samen met Elias de Bruyne maakte was op een geestiger leest geschoeid. Het was een pijnlijk leuk en schurend ongemakkelijk variété van twee artiesten die hun in incompetentie sneuvelende nietsigheid veel te serieus nemen. Zo gaven de twee spannend commentaar op onze behoefte aan leeg vermaak.

Dat onderzoek naar het functioneren van populaire cultuur in combinatie met de compromisloosheid van de theatrale vorm die hij daarvoor kiest, maakt van Brussaard een tamelijk unieke theatermaker. Hoewel hij in die zoektocht wel is verwant aan andere jongere makers die de popcultuur artistiek proberen te fileren, zoals Davy Pieters of Naomi Velissariou.

Dat wil niet zeggen dat elke subcultuur zich bij uitstek leent voor analyse, zoals blijkt uit Forever Young. Onderwerp van onderzoek is hier de gangstarap en dan vooral de populaire goudentandenvariant met een hoog testosterongehalte en bijbehorend machismo.

Nadat Brussaards gangsta-alterego Young Ludo het podium heeft betreden en zijn gouden cape heeft afgeworpen, pompt hij eens flink met zijn borstspieren. De klanken die hij daarbij uitstoot, worden vervormd door een microfoon. Hoe langer de scène duurt, hoe meer die klanken muziek gaan vormen. Die klanken zijn onverstaanbaar. Rappen doet Brussaard nooit, zodat de volledige aandacht op de vorm van het genre komt te liggen.

Dat pompen is een terugkerende beweging in de performance, als een onmachtige, bijna spastische poging van Young Ludo om zichzelf groter, breder en sterker te maken dan hij is. Een poging die uiteindelijk wel gestaakt moet worden, omdat het niet langer vol te houden is. Ondertussen heeft Ludo een kloppend hart uit zijn borstkas gerukt om bebloed op een vervormde en van het geluid van machinegeweren voorziene versie van de hit ‘Forever Young’ van Alphaville verder te bewegen.

Nadat Ludo zijn cape, zijn hart, zijn masker en uiteindelijk ook een deel van zijn zijn machismo heeft neergelegd, blijkt er eigenlijk niet heel veel van hem over. Er resteert een wat dommige, van gouden tanden voorziene jongen met geblondeerd Eminemhaar, die het publiek rollend op een hippe elektrische step (een geestige theatrale versie van de hippe mobielen van de heren rappers) van zijn totale uniekheid ontdoet. Een uniekheid die uiteraard volstrekt uitwisselbaar is met welke zich God wanende hiphopkoning dan ook.

Brussaard heeft zo een aantal slimme beelden verzameld die de vinger leggen op de rariteiten van de populaire gangstarap. Bijvoorbeeld de neiging om je via rollende spieren, aandacht van de dames en algehele stoerheid voor altijd jong te wanen, een hoop die door de verheerlijking en het gebruik van geweld nogal eens wordt waargemaakt. Of de merkwaardige combinatie van gewelddadigheid en van-dik-hout-zaagt-men-planken-romantiek die via het theatraal tonen van het kloppende hart wordt opgeroepen. Of de leegheid van de met opgepompt machismo gelardeerde filosofietjes van de koude grond (of de koude straat, zo u wilt).

Goed gevonden, kortom, maar het kruipt nergens zo onder de huid als bij Brussaards vorige performances. Daarin was de extreme vorm een ingang om ook iets inhoudelijks over die vorm (zoals televisievermaak of de duistere kanten van het lichaam) te zeggen. Het probleem met het onderwerp van Forever Young is dat die vorm van de gangstarap – zeker de clichévariant die hier wordt onderzocht – zelf inhoudelijk volslagen leeg is, waardoor er weinig diepzinnigs over te beweren valt. Daarmee blijft de performance ook aan de oppervlakte hangen. Die vat slim de vorm van het genre samen, maar onderzoekt niet wat die vorm dan eigenlijk wil zeggen. Het machismo wordt al snel belachelijk, waarmee het schurende ongemak wegvalt. Aan talent ontbreekt het Brussaard niet, maar dit keer zit vooral het onderwerp dat talent in weg.

Foto: Bas de Brouwer