Erf voelt aan als een hallucinatie. De bijna twee uur durende voorstelling, die plaatsvindt op een groen veld midden in de bossen van West-Terschelling, staat op een bepaalde manier buiten alle werkelijkheid maar is tegelijkertijd totaal echt.

De openingsvoorstelling van Oerol, gemaakt door Boukje Schweigman, begint met een korte wandeling door de bossen en velden naar de tribune. Voordat de bezoekers plaatsnemen, worden ze uitgenodigd een ansichtkaart te sturen aan iemand aan wie ze nu denken. ‘Wij doen er een postzegel op’, staat op een bord. Als bezoeker vraag je je af aan wie je nu denkt en waarom, maar ook wie die postzegelplakkers zijn en waar de dichtstbijzijnde brievenbus zou staan. Het is tekenend voor de mix van tegengestelde begrippen die Erf kenmerkt: enerzijds vervreemdend, anderzijds vertederend. Enerzijds universeel en eeuwig, anderzijds totaal in het hier en nu.

Als het publiek eenmaal heeft plaatsgenomen op de tribune is het concept van de voorstelling even simpel als sterk. Eén voor één doemen mensen op in de verte van het veld. En één voor één lopen die in een rechte lijn, als modellen op een catwalk, richting het publiek. In hun trenchcoats, witte blouses en rode gewaden straalt de vrijwel ononderbroken stroom figuren iets tijdloos uit.

Het geluid speelt een zeer grote rol: klassiek zangeres Nora Fischer zingt af en toe in een fictieve taal en diepe elektronische klanken vormen de motor die de mensenstroom vooruit stuwt. Het minimalistische en repetitieve karakter van dit theatrale concept zorgt ervoor dat elke variatie – een speler die krijst, zich ter aarde stort of samen met twee anderen stil staat – diepe indruk maakt.

Hoewel het hier woordeloos theater betreft, is Erf een rijke verzameling aan referenties waarop het publiek verder kan fantaseren. De vervormde trenchcoats doen denken aan het surrealisme van Magritte, terwijl het breken van takjes en het dragen van juten zakken verwijst naar de landbouw. Wanneer alle spelers ineens de pakken dragen die horen bij het verwijderen van chemisch materiaal lijk je in een apocalyptische sciencefictionfilm terechtgekomen.

De kracht van Erf is tegelijkertijd ook de valkuil. Door het repetitieve karakter van de voorstelling ligt op sommige punten de verveling op de loer. Ergens in het midden van de voorstelling worden drie verloren figuren gered door een stoet Jeroen Bosch-achtige figuren. Dat moment voelt als een grote opluchting: de figuren blijken niet alleen over de aarde te lopen, maar kunnen elkaar helpen. Wanneer vervolgens een jong kind als enige over het veld op het publiek afloopt, een ontroerend beeld, voelt dit als een natuurlijk einde van de voorstelling.

Het concept van in de verte opdoemende eenlingen heeft vanaf dit moment zijn grootste spanning verloren, maar wordt gewoon weer opgepakt. Dit wordt enigszins goedgemaakt door het spectaculaire spel met vuur tegen het einde van de voorstelling en door de mooie manier waarop het publiek vervolgens weer van de tribune naar het beginpunt van de voorstelling wordt geleid. Desondanks zou Erf met een dertig minuten kortere duur een krachtiger voorstelling zijn.