Op verzoek van United Cowboys komen we als publiek via de achterkant van het decor de zaal in. Het is een volle vloer die we betreden. Links en rechts staan metalen schalen vol kleine gekleurde balletjes. Er ligt een berg sloophouten schragen. Onder een stellage als een onttakelde kopieermachine ligt op een witte ondergrond een vrouw te wiegen, haar benen bloot, haar gezicht bedekt met een haast doorzichtige lap bleekroze stof. Het is een camera-opstelling en Maarten van der Put duwt zijn camera op borsthoogte traag heen en weer en filmt. De beelden zijn te zien op meerdere schermen. Marius Pohlmann graait in een schaal, klapt een keer in zijn handen en laat wit stof hoog opstuiven. Het dwarrelt neer op hem, op ons, op de vloer. Midden op die vloer een kleine verhoging, ook op borsthoogte, als een sokkel. Leeg.

Wanneer Pohlmann de sokkel beklimt is Pauline Roelants al bezig een soundscape te bouwen. Laag over laag legt ze met verschillende muziekstukken een grillige landkaart. Vanaf dat moment zijn er twee krachten aan het werk: zelf volgt Roelants de emotie die ze opwekt met haar muziek, zoekend, ongedurig, met een kwade, getergde energie die zich maar niet weet te richten en nergens een uitlaatklep vindt. Intussen speelt zich op de sokkel een verbazingwekkend ander verhaal af dat heel geconcentreerd wordt verteld in een sterke bewegingstaal die is samengesteld uit zowel dans als acrobatiek.

Pohlmann, op zijn podium, is gaan staan. Zijn gespierde armen en handen zijn omhoog geheven, net als zijn blik. Een teug adem en dan roept hij langgerekt en laag ‘Luuuuuu-cie!’. En ze komt, Lucie Petrušová. Haar stoffen masker heeft ze afgelegd. Ze laat zich uitgebreid bekijken, hij mag het zien, wij mogen het zien, als een diva gunt ze ons een paar minuten. Ze neemt de ruimte op de vloer beneden: maakt zich lang, strekt haar armen en rekt haar nek zodat haar gezicht het licht goed vangt. En wanneer zij dat wil klimt ze naar hem toe en geeft de aanzet tot het lange duet dat volgt. Ze zal haar voeten niet meer op de vloer zetten.

Zij vliegt, hij is de onderman. Toch is het zeker geen shownummer; de gezichten en de bewegingen drukken daarvoor teveel tederheid en intimiteit uit. Dit is een tweetalig gesprek tussen dans en acrobatiek. Man en vrouw. Sokkel en sculptuur. Hij knielt, zij ligt op zijn bovenbeen en het beeld is van een man die uiterst begripvol blijft proberen stromend water vast te houden. De makers zijn onder andere geïnspireerd door de beelden van Auguste Rodin en verschillende keren zien we ze terug; een hand als die van zijn pianist, zijn hurkende vrouw, een denker. Levend en in beweging, dansend met de acrobatische component. In de grepen die Pohlmann toepast is de hand-to-handtechniek uit de acrobatiek duidelijk zichtbaar en wanneer zijn trefzekere hand de kleine danseres bij de nek vastgrijpt om haar te liften bekruipt je een dubbel gevoel: is dit wel veilig?

Maar dat is het wel. Roelants heeft een bijl opgepakt. Na een handvol pogingen om via haar trompet uiting te geven aan de gevoelens die haar kwellen – een toonloos zuchten, een halfzacht geblazen klacht, een onvast schetterend protest – is het tijd voor iets drastisch. Maar wat? Ze zit ergens vol van, maar wat een onmacht spreidt haar figuur tentoon. De twee op de sokkel gaan onverstoorbaar door met hun spel van tillen en vliegen. Na zoveel tijd heeft hun duet ook behoefte gekregen aan een tegenkracht. De intimiteit wint aan kracht dankzij het contrast dat Roelants aanbrengt. Met de gezichten dicht bij elkaar, de ogen strak op elkaar gericht vinden hun handen elkaar feilloos, weet zij wanneer ze kan hangen, weet hij waar ze wil staan. Om hen heen mag de hel uitbreken. Het is andermans hel.

Foto: Maarten van der Put