In een gestileerde omgeving trekt een haast eindeloze rij platte karren en karretjes aan ons voorbij. Iedere kar een losse scène. Marmeren platen en hemelsblauwe glanzende stof als belangrijkste visuele motieven.  

Een bonte stoet zwoegers, dromers, naïevelingen en bangeriken op en naast hun karretjes wordt in alle rust aan ons getoond. En die rust zit hem niet alleen in het lage tempo waarin de scènes zich ontrollen. De stilering helpt bij het creëren van die rust; de kleding die haast uniform bestaat uit beige broeken en lichte truien, de vrijwel lege vloer met alleen een achterwand van grijswitte marmerplaten, het rollen van links naar rechts over de breedte van de vloer. Hiermee worden de personages puur weergegeven in handeling en taal. Zo pelt Eva Line de Boer hier allerlei lagen af die het zicht op de werkelijke worsteling van haar personages kunnen belemmeren en maakt ze de weg vrij om ze werkelijk te zien in hun menselijkheid. Met verwondering en mededogen. Met een scherpe blik. Onder alle absurde humor, woedend falen, onbenullige hoop en vertwijfeld zoeken dat aan je oog voorbij trekt begin je in te zien: ach, die arme mensen toch. Wat willen ze? Wie helpt hen? Wie helpt ons?

Er is een kar bij met een marmeren kastje erop. Het is een terugkerend motief. Op dat kastje staat een vaas met water erin, en het personage dat zijn handen daarin steekt wordt overmand door een enorm verdriet. Lisa Verbelen, Yolande Bertsch, Benjamin Moen, Ali Çifteci en Belinda van der Stoep, allemaal moeten ze een keer met hun handen in die vaas, allemaal breken ze zodra ze tot hun polsen in het water hangen. Bertsch scheurt zichzelf bijna doormidden met een klaaglijke schreeuw. Maar wonderlijk genoeg gebeurt ook het tegenovergestelde: halen ze hun handen eruit, dan zijn ze even snel ook weer vrolijk. De lach is bevrijdend. En ook zo vreemd dat je alleen al daarom lachen wil. Weg met dat vreemde!

De zeemeermin met watervrees, de ijverig oefenende dansmariekes die vechten om een tongzoen, de man die voor zichzelf op de ware liefde hoopt, de organisator van de karrenoptocht met haar dankwoord, de vrouw die een wel erg directe cursus ‘omgaan met de dood’ geeft: iedereen krijgt zijn platform, iedereen krijgt de tijd. Die traagheid is wel iets waar je je aan moet kunnen overgeven. Gelukkig komt er af en toe iemand op vanaf de andere kant, blijft de kar achterwege, of loopt er hier en daar een mal figuur in een vreemd tempo overal tegenaan te botsen. Het gelijkmatige tempo benadrukt wel de veelheid aan scènes en de duur van de voorstelling. Maar er is veel te lachen, en het knappe is dat het een lach is die laat zien wat eronder schuilt: angst, afwijzing, afgrijzen.

‘Met mijn woorden wil ik een prijzenkastje aanleggen van de schoonheid van jouw lichaam’, leest de zenuwachtige maar opgetogen man voor vanaf zijn iPhone. De hele speech die hij heeft voorbereid is taalkundig inventief, versierd, zorgvuldig. Hij heeft zo gelet op de details van het verwoorden dat hij soms uit het oog verliest wat hij eigenlijk zegt. Uiteindelijk verdwijnt de telefoon na een lange speech vol mooipraterij in zijn zak en komt hij in zijn eigen woorden, in wanhoop haast, tot de kern. ‘Je ogen zijn mooi. Je huid is mooi. Je haar is mooi…’ en zo van boven naar beneden, van kruin tot aan haar tenen, is alles mooi. En intussen rollen hij en de vrouw over wie hij het heeft traag uit beeld. Rechtopstaand, ieder op een eigen karretje bekleed met marmer en lichtblauw satijn. Geduwd door twee stille figuren.

Foto: Saris & den Engelsman