‘I’m mad as hell and I’m not going to take it anymore!’ De iconische uitbarsting uit de film Network werd midden jaren zeventig snel onderdeel van het publieke lexicon, een meme-avant-la-lettre. In De zender, zijn bewerking van de zwarte satire, toont Joost van Hezik zich echter zo relativerend dat hij de angel uit de maatschappijkritiek haalt.

Het is een complexe opgave waar een theatermaker zich voor stelt als hij een film van veertig jaar oud wil bewerken die desalniettemin uitermate actueel is gebleven. Haal je het hele verhaal naar de moderne tijd, en naar Nederland? En als je tijd en plaats gelijk laat, update je dan wel de thematische elementen die nu wellicht wat gedateerd aanvoelen? Of laat je vrijwel alles intact en behandel je het als een historisch drama?

In Van Heziks uitermate getrouwe bewerking zijn alle basiselementen (met uitzondering van de namen) van Network gelijk gebleven. De doorgewinterde nieuwslezer Bill McCannan (een mooie, manisch-depressieve rol van Stefan de Walle) laat vlak voor zijn gedwongen ontslag alle decorum varen en vertelt zijn kijkers eens goed de waarheid over de commercie achter de nieuwszender. Zijn ongezouten verbittering blijkt echter een kijkcijferkanon en hij krijgt van het management een eigen show als onderbuikprofeet. De interessante relatie tussen journalistiek, kapitaal, politiek en verzet die zo in de grondverf wordt gezet is nu ook nog zeer relevante materie.

Maar ook nogal platgetreden. Network had in 1976 een enorme impact op het maatschappelijke discours en het is, toegegeven, indrukwekkend hoe profetisch de film is in zijn ideeën over het allesoverheersende kapitalistische systeem. Het succes van de film heeft er echter ook voor gezorgd dat al honderden andere kunstenaars en denkers met dezelfde thema’s aan de slag zijn gegaan. Zo werkt Van Heziks brongetrouwheid in zijn nadeel: zelfs als je de film nooit gezien hebt, vertelt de voorstelling tot vlak voor het einde niets nieuws.

Ook had de maker wat kritischer naar het belang van de verschillende verhaallijnen mogen kijken. Het subplot waarin de integere hoofdredacteur van het nieuws (Jaap Spijkers) en het ‘pragmatische’ hoofd entertainment (Hannah Hoekstra) een affaire beginnen mist iedere chemie en noodzaak en wordt daarmee een doorzichtige metafoor. Het leunt bovendien op het stereotype van de jonge, nietsontziende carrièrevrouw met een vadercomplex; in 1976 nog maatschappelijk acceptabel maar in moderne ogen een schadelijk cliché.

De zender wordt echt interessant als de hand van de regisseur wat duidelijker aanwezig is. Zo laat hij De Walle het publiek als live studio audience bespelen tot ze allemaal opstaan en hun volkswoede uitschreeuwen: een sterk staaltje publieksmanipulatie. Van Hezik legt bovendien wat sterkere religieuze accenten dan filmregisseur Sidney Lumet: door het messiascomplex van McCannan te benadrukken legt Van Hezik een duidelijke link met de verleidingen van het fundamentalisme. Door westers populisme en religieus extremisme zo met elkaar te verbinden suggereert hij ook dat beide vanuit dezelfde onmacht en onvrede vertrekken.

De religieuze symboliek bereikt een apotheose in de sterkste scène van de voorstelling, waarin de briljante Rick Paul van Mulligen als door de wol geverfde CEO eens haarfijn aan McCannan uitlegt dat de macht van de economie een onbeheersbare, onontkoombare en onbevechtbare natuurkracht is. Van Mulligen heeft duidelijk goed naar de oorspronkelijke filmrol van Ned Beatty gekeken, maar weet er extra theatraliteit aan te geven: vlijmscherp schakelt hij van ongenaakbare machthebber naar heuse gospeldominee die de lamgeslagen journalist tot zijn apostel maakt.

Aan het slot van de voorstelling wijkt Van Hezik plots op nogal wonderlijke wijze af van het origineel. In het tragische slot van Network legt een verslagen McCannan aan zijn studiopubliek uit dat verzet eigenlijk zinloos is en dat we allemaal radertjes in het systeem zijn. In De zender verandert de slotmonoloog echter naar een verlichte speech over de kracht van relativering, waarin Van Hezik lijkt te suggereren dat woede over onrecht slechts een nutteloos en ijdel zelfverwerkelijkingsmechanisme is.

Niet alleen is dit een veel te eenzijdige lezing van de constante strijd tussen maatschappelijke verontwaardiging en pragmatische nuancering en een symptoom van het vermoeiende, defaitistische postmodernisme dat heerst onder veel Nederlandse theatermakers, het is bovendien een nogal geprivilegieerde stellingname. Als McCannan zegt: ‘Het gaat steeds beter met ons’, over wie heeft hij het dan? In ieder geval niet over de miljoenen oorlogsvluchtelingen die momenteel door Europa waren, laat staan over de uitgebuite arbeiders die onze telefoons en kleding maken.

Ergens tijdens het maken van zijn vierluik over revolutie (Dantons dood, Osama the Hero en Jeanne gingen aan De zender vooraf) is Van Hezik blijkbaar het heilige vuur verloren. Misschien moet hij nog eens teruggaan naar de brandhaarden waar hij zijn onderzoek begon en naar, zoals hij in de persmap beschrijft, de ‘[Egyptische] jongen van veertien [die meer visie had] op democratie en de toekomst van zijn land dan ik ooit in Nederland heb gehoord.’

Foto: Sanne Peper