De uitvinding van de fotografie in de late negentiende eeuw boeide de Scandinavische toneelschrijvers als Henrik Ibsen en August Strindberg mateloos; de eerste liet zich door fotografie inspireren, de tweede sloeg zelf aan het fotograferen. Dit is misschien een vreemde openingszin van een toneelrecensie, maar hij klopt: regisseuse Liliane Brakema (1987) plaatst de zes personages uit Ibsens De wilde eend (1884) in een lage zwarte bak, met een ondiep water erin. Voor wie ooit in een ouderwetse donkere kamer verbleef roept deze entourage het beeld op van een ontwikkelbak. Vloeistof brengt de afbeelding op het fotopapier tot leven.

Deze ingreep is verrassend en klopt perfect met de inhoud. In De wilde eend brengt waarheidsfanaticus Greger een lang vergeten en liefst weggemoffelde onheilstijding, alsof hij een confronterende foto van vroeger laat zien: de veertienjarige dochter Hedwig van het gelukkige echtpaar Gina en Hjalmar blijkt niet van haar vader, maar is verwekt door Haakon Werle, de oude vader van zijn beste vriend. Brakema gebruikt de rigoureuze bewerking van het stuk door Simon Stone uit 2011. Deze is snel, kort, direct, hedendaags. Geeft Ibsen nog de vage suggestie dat Hedwig misschien de dochter is van Werle, in Stones versie is zij dat ontegenzeggelijk.

Brakema is, net als Maren Bjørseth, die het stuk eind vorig jaar regisseerde bij Frascati, een regisseur met een krachtige vorm, een ‘concept’. In Brakema’s versie heeft elke speler een duidelijke verkramping in de gestiek. Dit is als de veruiterlijking van de leugen waarin ze leven. De voorstelling voltrekt zich in het betrekkelijk duister; zij- en achterwanden worden verhuld door zwarte doeken. De personages zijn in die waterbak aan elkaar overgeleverd. Ze laten zich in het water vallen, voeren een choreografie uit waarin we de beeldtaal van Pina Bausch herkennen. De personages zijn als raderen in een noodlotsmechaniek, steeds meer tot elkaar veroordeeld.

Het is ongemeen knap hoe Brakema de spelers manoeuvreert in deze koud-donkere tragedie. In de openingsscène kijken de personages omhoog, pas later blijkt dit de gestileerde kijkrichting te zijn naar de zolder waar zich een plastic verwilderde tuin bevindt waar de oude Ekdal konijnen en een aangeschoten wilde eend houdt. De vogel zien we niet, dat is bijzonder. We zijn ver van elk realisme. Meer dan in andere versies plaatst Brakema het jonge meisje Hedwig in de kern van de voorstelling. Ilke Paddenburg speelt haar bewonderenswaardig en grandioos. Ze is vroegwijs en tegelijk onschuldig, ze probeert op wanhopige wijze haar ouders bij elkaar te houden. Ze danst en huppelt, is verlegen en verleidelijk tegelijk. Dan komt de verschrikkelijke waarheid: ze wordt blind, de tweede tragische onthulling van blindheid. Want meteen al aan het begin vertelt de oude Werle over zijn dreigende blindheid. De symboliek is duidelijk: blindheid is de ultieme erfzonde. En sinds Oedipus is blindheid natuurlijk ook het teken van niet willen en niet kunnen zien, en tegelijk ziende blind zijn.

Toch weet Brakema met haar spelers de Noorse kilte te doorstralen met warmte, zoals in de scène waarin Ekdal haar kleindochter leert schieten. Een indrukwekkend acterende Theo de Groot legt de jachtkunst zo plastisch uit aan het meisje, dat je als toeschouwer alleen maar kunt huiveren: hier komt dood en verdriet van. En dat gebeurt. Het slimme is dat Ekdal niet eens een geweer in handen heeft, maar de ijzeren poot van een kruk. De suggestie is er niet minder om.
Het meest hartbrekende moment van de voorstelling is als de beledigde vader (Joost Bolt) zijn dochter verstoot. Dat snijdt door de ziel. Als een enkele scène later Ilke Paddenburg met een enorme knal een grote stapel krukken laat vallen, dan heeft dat moment de kracht van een genadeslag.

Deze voorstelling is bekroond met de André Veltkamp Prijs 2015 van de Amsterdamse Theaterschool voor een afstudeerproject. Dat is volkomen terecht. Brakema is in staat in deze vormvaste regie – die in enkele scènes té vormvast is – ook een grote emotionaliteit te creëren. Dat is te danken aan haar regietalent, waarin ze helder vormbesef combineert met een gevoelige regiestijl. De beklemming die daardoor ontstaat, is groot. Ze weet alle zes spelers tot schitterend spel te bewegen, al zijn ze soms gevangen in een streng keurslijf. Het is een voorstelling die beslist grote aandacht verdient. Uit de recente voorstellingen van Ibsen, zoals John Gabriel Borkman van Karin Henkel in Brandhaarden en de drie De wilde eenden (Simon Stone in Holland Festival 2013, Bjørseth en Brakema) toont Ibsen onomwonden zijn geweldige theaterkracht, zelfs voor de jongste generatie veelbelovende regisseurs.