Het is een klein wonder, er wordt keer op keer op bezuinigd, maar het lijkt wel of er in Nederland steeds meer kleinschalige opera en muziektheater wordt gemaakt. Als het dan ook nog eens om een nieuwe compositie gaat is dat nog verheugender. Maar helemaal is dat zo, wanneer het resultaat in alle opzichten nieuw en opzienbarend is. Dat is het geval met De Poolse minnaar van het Zwolse Kameroperahuis, dat op dinsdag 14 april, vandaag dus, nog één keer te zien is in Odeon, Zwolle, let wel: om 19.15 uur.

Het toneelbeeld van De Poolse minnaar (van Lars Unger) ziet er om te beginnen al spectaculair uit. Het is een onregelmatig samenspel van verschillende houten latten, dat aanvankelijk de indruk maakt van een primitief fort, maar dat ook nog eens helemaal uit elkaar kan schuiven en dan verschillende, bewegende ‘kamertjes’ oplevert, waar je in kan klimmen, schommelen, dingen opbergen, maar vooral: waar je allerlei soorten muziek in en mee kan maken. De series planken die de muren vormen blijken op verschillende toonhoogtes gestemd. Je hoeft er maar met je handen of een hamer op te slaan (slagwerker: Mervyn Groot) om allerlei opwindende muziek ten gehore te brengen, en cellist Antonis Pratsinakis voegt daar nog eens mooie, treurige klanken aan toe (componist: Thomas Myrmel).

In, voor, op en tussen die planken spelen drie zangers een ingewikkeld en verwarrend spel. Katja (Rosa Mee) lijkt aanvankelijk een naïef, Nederlands meisje dat in Polen op zoek gaat naar haar verdwenen vriendin. De Poolse Paulina (Jorien Zeevaart) is haar tolk. Een heftige dame, die bij het vertalen weglaat wat haar niet bevalt, maar die ook nog enthousiast van alles vertaalt wat helemaal niet is gezegd en die met haar katholieke spiritualiteit steeds meer invloed op Katja uitoefent. Ten slotte is er de bebaarde Poolse minnaar (Robbert Klein), de ex van de verdwenen vriendin, eerst zwijgzaam, somber, vreemd, maar uiteindelijk realistischer dan al die vrouwen: in zijn ogen is doen-alsof misschien het hoogste blijk van liefde.

Het verhaal (tekst: Annemarie Slotboom) wordt in niet meer dan driekwartier verteld (regie: Karin Netten), maar bevat vele lagen, die soms moeilijk uit elkaar te halen zijn. Het gevolg van een collectief werkproces, maar ook een bewuste keuze om de toeschouwers ruimte te laten zodat iedereen het zelf kan interpreteren.

Je zou het daarom ook zo kunnen zien. Elke van de drie personen (en misschien ook de verdwenen vriendin) leeft in zijn eigen universum, soms raken die universums elkaar (schijnbaar?) even, maar ook dat heeft voor elk personage een eigen betekenis. Katja leert andere werelden kennen, maar treedt ook steeds meer in de rol van haar vermiste vriendin. Paulina probeert haar een etherisch wereldbeeld op te dringen en haar ook te verleiden. De Pool blijft uiteindelijk alleen achter. De vrouwen hadden zich uitgekleed en stonden daar in eendere, rode bikini’s, maar blijkbaar niet voor hem.

Het is altijd geweldig iets te zien en te horen wat je nog nooit hebt gehoord of gezien, dat is bij De Poolse minnaar beslist het geval. Het ziet er met eenvoudige middelen toch heel prachtig, gecompliceerd en mobiel uit. Het verhaal geeft veel waar je over door kan denken of praten, al wordt nooit helemaal duidelijk wat er tussen deze mensen is gebeurd. De muziek klinkt mooi, de zang en het spel zijn uitstekend. Hopelijk is deze kameropera nog vaker te zien dan deze twee eerste voorstellingen.

Foto: Hans Hijmering