De vorm in het werk van regisseuse Susanne Kennedy wordt alsmaar dwingender. De pelikaan is Kennedy’s eerste regie in een reeks van drie bij Toneelgroep Amsterdam. Live beelden en  filmprojecties worden op elkaar gelegd en Strindbergs tekst is tot op het bot uitgekleed, slechts een repetitieve herhaling van zinnen staat nog overeind.

Met de komst van Kennedy haalt Toneelgroep Amsterdam het experiment in huis, haar theatertaal is er immers één waarin beeld, kostuums, grime en muziek de boventoon voeren en personages eerder speelpoppen zijn dan mensen van vlees en bloed.

Zo is het ook gesteld met de karakters in haar bewerking van Strindbergs De pelikaan; een hongerige moeder, een desperate zoon, een slaapwandelende dochter, een op geld beluste schoonzoon en een dienstmeid. Ze hebben ieder hun eigen domein in het levensgrote en kleurrijke poppenhuis dat drie verdiepingen telt; een kelder, een salon met daarboven een kinderkamer vol ballonnen. Het huis bevindt zich in een bomenrijk bos, dat wordt geprojecteerd op het toneelbeeld en als dit beeld beweegt lijkt het hele decorbeeld te schuiven.

De pelikaan is één van Strindbergs vier kamerspelen, het verhaal is eenvoudig. Na de dood van de vader komt de ware aard van de moeder bovendrijven. Ze laat haar kinderen verhongeren en gaat vreemd met de man van haar dochter, die uit is op de erfenis. Kennedy situeert de moeder (Marieke Heebink) met haar volle rode lippen, weelderige blonde pruik en felgele pluche jurk op een divan in de salon, als een baby wordt ze gevoerd door haar dienstmeid (Janni Goslinga). In die kamer is ook schoonzoon Axel (Vanja Rukavina) aanwezig, die de moeder zangerig naar zich toe lokt. Een leuke vondst die op de lachspieren werkt, vooral ook omdat Kennedy dit soort details voortdurend herhaalt.

Hoe dan ook staat Kennedy’s bewerking bol van repetitieve herhalingen, zowel in tekst als handeling. Strindbergs tekst is volledig gestript. Hoofdstukken worden aangekondigd via projecties en scènes worden ingeleid door een voice-over, die op licht cynische toon het tafereel beschrijft, interpreteert en becommentarieert met smeuïge teksten over wandelende baarmoeders bijvoorbeeld.

Terwijl de moeder zich vergrijpt aan het eten en de schoonzoon, slaapwandelt de hongerige en onvolgroeide dochter (Hélène Devos) die keer op keer recepten opleest uit een kookboek een essentiële rol krijgt in de teksten. De zieke en gefrustreerde zoon (Alwin Pulinckx) citeert in gesproken taal, geschreven teksten of geluidloos met de lippen bewegend Schopenhauer, een filosoof met een uitermate pessimistisch wereldbeeld die de menselijke wil onder de loep nam en van grote invloed was op het werk van Strindberg. In deze bewerking van De pelikaan speelt de zoon overigens geen piano, maar slaat hij met een hamer op orgelpijpen in de slaapkamer. Geluid en ritme is een essentieel gegeven in de repetitieve abstracties die Kennedy creëert op het podium, net als in veel films is de soundscape vergeven van dramatisch aanzwellende violen.

In het geprojecteerde bos rondom het poppenhuis verdubbelt Kennedy, die als altijd samenwerkt met scenografe Katrin Bombe, de zoon en de dochter met hun blonde pagekapsels levensgroot naast beide zijden van het huis. Maar hoe indrukwekkend de gelaagde beelden ook zijn, de overheersende vorm krijgt deze keer weinig vleugels. Teksten bieden geen enkel houvast meer en de anders zo sterke, ritmische fysiek van Kennedy’s acteurs blijft achterwege. Al spreken zoon en dochter voortdurend over hun misère, breekbaar worden ze niet.

Dat maakt deze bewerking van De pelikaan tot een tamelijk droge, cinematografische exercitie, die pas wordt ingelost tijdens de spectaculaire apotheose waarin de rol van de dienstmeid wordt onthuld. Plots duikt het sprookje op van een hongerige Hans en Grietje. En de vraatzuchtige moeder? Die gaat prachtig op in het vlammende huis (eindelijk dan echt fysiek spel) en staat symbool voor het einde van de hebberige mensheid. Het is dat de personages nog niet zingen, maar met deze bewerking van De pelikaan solliciteert Kennedy onherroepelijk naar de opera.

Foto: Jan Versweyveld