‘Niet naar de grond kijken, niet acteren. Gewoon jezelf zijn.’ De instructie van Adelheid Roosen was duidelijk genoeg geweest, minuten voordat haar vrijwilligersleger via de zaaltrappen het speelvlak van Dantons dood zou overstromen. Maar de meest alledaagse handeling wordt toch anders wanneer je die voor een uitverkochte schouwburgzaal moet verrichten. Zelden zal ik zo bewust een trap zijn afgelopen. Nu struikelen en op m’n plaat gaan, zoals ik in het dagelijks leven regelmatig pleeg te doen – dat kan ik echt niet hebben. Tijdens de afdaling kijk ik voornamelijk naar de grond.

De oversteek, Roosens even zachte als overweldigende interventie in Dantons dood, drukt niet alleen een stempel op de voorstelling, maar ook op de deelnemers. ‘Wijkbewoners’ noemt Roosen hen; ze zijn geselecteerd op hun onbekendheid met het theater. Zo’n honderd vrouwen en mannen overspoelen elke speelavond na ongeveer een uur spelen het podium tijdens Johan Simons’ versie van Georg Büchners klassieker over de Franse Revolutie. Ze lopen door naar achteren, de coulissen in. Aan het einde keren ze weer terug, dit keer om te blijven: zij brengen op het podium de nacht door. Terwijl de spelers het applaus in ontvangst nemen, trekken de Overstekers voor de ogen van het publiek kalmpjes hun pyjama’s aan en rollen hun slaapzakken uit. Sommigen van hen doen al weken mee, vanaf de repetities in Hoorn tot en met de première, maar de ‘slaappremière’ was op woensdag 12 februari, eveneens in de Amsterdamse Stadsschouwburg.

De oversteek is bedoeld om mensen van de straat en de Nederlandse stadsschouwburgen, tempels van de hoge kunst, nader tot elkaar te brengen. Zulke ontmoetingen vormen al jaren de rode draad in Roosens theaterwerk. Het idee voor haar laatste variant kreeg ze ongeveer twee jaar geleden. Ze legde het voor aan Ivo Van Hove; Roosen heeft een alliantie met Toneelgroep Amsterdam. Simons was een van de regisseurs die een voorstelling wilde gaan maken met TA. ‘Bel Johan maar,’ zei Van Hove. ‘Hij heeft het laatste woord.’ Simons vond het een prima plan. Stond toen al vast in welk stuk de interventie zou plaatsvinden? Licht verbluft moet Roosen het antwoord schuldig blijven: ‘Weet je dat ik hem dat nooit heb gevraagd?’

Hoe dan ook, Dantons dood is geknipt voor De oversteek. Het is een zware, plechtstatige voorstelling; de tekst is hoofdzakelijk abstract en beschouwelijk van aard. De invasie halverwege zet hem weer met beide benen op de grond: de honderd Overstekers zíjn het volk, zij geven de hoogdravende betogen van Danton en vooral Robespierre letterlijk handen en voeten. Ook wat hun eigen achtergrond betreft slagen zij met vlag en wimpel voor hun examen Getrouwe Afspiegeling van de Maatschappij.

De selectie van de Overstekers was een complexe en tijdrovende operatie. Dantons dood wordt, inclusief de try-outs, 32 keer gespeeld in zeven steden. Voor al die voorstellingen moesten Roosen en haar assistenten honderd mensen zien te vinden die beschikbaar waren, voldoende gevarieerd in komaf, leeftijd, taal en cultuur, én met zoveel mogelijk distantie tot het theater. Dat laatste is niet helemaal gelukt: tussen de deelnemers aan de Amsterdamse slaappremière zitten ook enthousiaste theaterbezoekers en zelfs een paar amateur-acteurs.

Maar het gezelschap is meer dan bont genoeg: het loopt uiteen van bedachtzame intellectuelen tot illegalen en ervaringsdeskundigen in het straatleven. Drie rangen kent deze verder klassenloze groep: mensen die één keer meedoen – ook toeschouwers mogen blijven slapen tegen bijbetaling van één euro; in Amsterdam waren dat er zeven – , mensen die alle voorstellingen in hun eigen stad meemaken en een kerngroep van twintig die meedoet aan alle 32, plus de repetities in Hoorn – meteen hun enige kans om de voorstelling ook zelf te zien. Een kern die kon meerepeteren was de enige voorwaarde die Johan Simons stelde. Enkele leden van deze groep staan gedurende de gehele voorstelling op het podium, als bedienden van de revolutierivalen. Zij ontsteken de tientallen kaarsen in de bak aan de voorkant, en reiken kleren en drankjes aan.

Sommige kerngroepleden bereiken zelf een tijdelijke sterrenstatus. Zoals Meikina van Ingen (49), een vrijwilliger bij de voedselbank in Amsterdam-Noord met een bewogen verleden. Een citaat van haar werd een van de handelsmerken van De oversteek: ‘Jellinek Kliniek of drie maanden slapen op een podium. Makkelijke keuze.’ Ze schrok wel even, toen ze dat terugzag op promotieborden en in de Volkskrant. Maar toen haar eigen moeder apetrots bleek, was ze gerustgesteld. Ook tijdens de slaappremière is Meikina nadrukkelijk aanwezig, net als enkele andere kernleden. Zij doen dit al zo lang samen, zij weten al wat er gebeurt. Zij fungeren als voortrekkers en smaakmakers, en dat doen ze goed. Zo is het opvallend hoe stil en gedisciplineerd deze grote gelegenheidsgroep blijft waar en wanneer dat moet, vlak voor hun opkomst aan het eind, pal achter het podium waar dan nog wordt gespeeld.

De sfeer blijft de gehele nacht goedmoedig, ook al hebben de meeste Overstekers nog nooit met zoveel vreemden onder één dak geslapen. En ook al kan het aardig benauwd worden wanneer je met honderd man in een gang staat te wachten. Dat samen wachten en slapen drijft je gedachten onvermijdelijk naar de honderdduizenden mensen elders op aarde voor wie dat dagelijkse kost is, zoals de vluchtelingen uit Syrië. Minstens tien deelnemers aan de slaappremière kunnen daarover meepraten. Het zijn jonge mannen uit Somalië, Ethiopië, Eritrea en Libië, die alleen meedoen aan De oversteek in de hoop op aandacht voor hun treurige lot als illegalen in Nederland.

Fuad Guhaad (32) is al vier jaar hier. Hij moest halsoverkop vluchten omdat hij levensgevaar liep. ‘Ik heb vier kinderen achtergelaten,’ vertelt hij. ‘Ik weet niet eens of ze nog leven.’ Net als zijn vrienden kan hij, bij gebrek aan een legale verblijfsstatus, niet werken, geen opleiding volgen, kortom, geen nieuw bestaan opbouwen in Nederland. Wagen zij zich op straat, dan kunnen zij om de kleinste futiliteit worden opgepakt en zonder proces voor onbepaalde duur worden opgesloten in een van de vele detentiecentra voor illegalen – een Guantánamo Bay aan de Maas dat zo maar is ontstaan, zonder een Robespierre die het heeft bedacht en aangezwengeld. Uitwijken naar een ander land heeft geen zin, want dan worden ze meteen teruggestuurd.

‘Wij zijn bedelaars,’ zegt Fuad. ‘Wij leven zonder hoop.’ De mannen blijven niet slapen, zij keren terug naar de Vluchtgarage, hun zoveelste tijdelijke onderkomen. Hoe vluchtig ook, de kennismaking met deze tien confronteert je met de stand van de Franse Revolutie ruim twee eeuwen na dato: een zoveelste Restauratie, een rechtsstaat die ruimte biedt aan een Kafkaïaans gezwel.

Het is deze gelaagdheid die De oversteek tot zo’n bijzondere ervaring maakt.

Foto: Cigdem Yuksel