De dagen voor de première van De Nachtegaal en andere fabels fokte De Nederlandse Opera iedereen flink op. De berichtgeving over het wel en wee van het spectaculaire waterbassin dat volgens de striktste zwembadreguleringen de orkestbak in Het Muziektheater vulde, verveelde zelfs. Bij de start van de voorstelling die een reeks juweeltjes uit Igor Stravinsky’s jeugdjaren doet uitmonden in Renard en Le Rossignol, voelt men zich als kijker dan ook bekocht. Met Ragtime, ingelast als een soort ouverture, lijkt er zich namelijk iets saais semiconcertants te zullen ontrollen.

Schijn bedriegt, zoals steeds in het oeuvre van de Canadese regisseur Robert Lepage, de virtuoze theaterillusionist die behalve vele opera- en filmregies, ook enkele shows van Cirque du Soleil ontwikkelde. Want wanneer een klarinetspelende musicus in Mongoolse outfit na Ragtime de bühne op kuiert, druppelt plots pure magie de opvoering binnen die je de hele rit lang betovert. Terwijl Lepage de, natuurlijk ook Stravinsky uitvoerende klarinettist inschakelt om de waaier aan vocale juweeltjes in elkaar te haken, wat ook had kunnen lukken, is het jammer dat er na ‘elk nummertje’ domweg applaus volgt. Dat verbrokkelt de voorstellingservaring tot de pauze helaas wat.

Nochtans ontpopt er zich achter het nog dof belichte en als een stille kracht sluimerende wateroppervlak veel fraais! Lepages acrobaten voorzien de brokjes Stravinsky excellent van visueel commentaar door de schaduwen van hun handen op een doek op de achtergrond te projecteren. Met precisie en humor toveren ze zo ‘levende’ figuurtjes of objecten tevoorschijn. Die laten de verbeeldingskracht van de toeschouwer zelf de inhoud creëren van onder meer Pribaoetki of Wiegenliedjes van de kat, waarin de bezwerend somber zingende mezzo Mayram Sokolova trouwens diep ontroert. Ook al fascineert deze tactiek en heeft het intieme karakter van de fabels er baat bij, in Renard vloekt het vormgeven van de dieren via de schaduwen van de acrobatenlichamen toch met het wat klungelige ‘semi-acteren’ van de zangers vooraan. Beoogt Lepage een vervreemdingseffect in de absurdistische burleske?

Toch is de productie als geheel ronduit geslaagd. Aan het eind van de voorstelling blijkt namelijk vooral uit de opera Le Rossignol zelf welke vormelijke spanningsboog Lepage opbouwt. Gaandeweg schildert hij de verzameling fabels met alsmaar meer licht, kleur en poëzie. Daarbij neemt de kwaliteit van de regie constant toe, zowel wat de lichaamstaal van zangers of acrobaten als de scenografie betreft. Maar het meest nog beklijft de gruwelijk biologerende feeëriek waarmee de regisseur zijn zangers met hun romp in het subliem belichte waterbassin kleurrijke Aziatische poppen laat bedienen als mini-versietjes van zichzelf. Niet enkel toont Lepage zich hier een meester in personenregie, hij schept door het vrij mengen van allerlei authentieke poppenspeltradities ook zijn eigen illusie van het Oosten, net zoals Stravinsky vanuit zijn standpunt als Russische immigrant in Parijs zijn Chinoiserie verzon in de jaren 1910.

Als een slang glibberde Stravinsky zich een weg langs zowat elke muziekstijl uit de vorige eeuw. Toch is hij vast te pinnen op één principe. Ritme! Dat de Russische componist de muziek uit het korset van de maatstreep bevrijdde, begrijpt de bij DNO debuterende dirigent Xian Zhang volkomen. Met verve leidt de Chinese in Renard het Residentie Orkest door de aartsmoeilijke kettingreactie van vaak onhoorbare compositorische grapjes, met  ontsporende en asymmetrische muzikale ritmes. Nooit echter dreunt het orkest als een naaimachine. In Le Rossignol getuigt Zhang ook van grondige stijlkennis en gevoel voor poëzie. Geholpen door de superbe tenor van Edgaras Montvidas als Visser en de soepele registerwisselingen in de kleurrijke sopraan van Olga Peretjatko als Nachtegaal, pimpt ze zo Lepages onweerstaanbare illusionisme op tot een ware lust voor oog en oor!