‘De wereld laten zien zoals een droom,’ dat wil de jonge schrijver Kostja in De meeuw van Anton Tsjechov. Dus schept hij geen realistische toneelstukken maar symbolen, sferen, beelden. Zijn nerveuze, acterende moeder Arkadina vindt dit geen nieuwe kunstvorm, zij ziet alleen een dikke rode gebreide lul. Regisseur Thomas Ostermeier wil in zijn regie bij Toneelgroep Amsterdam tijdens het Holland Festival de focus leggen op hoe verschillende generaties met elkaar omgaan. De middelen en speelstijlen die hij daarvoor gebruikt zijn echter nogal uiteenlopend, wat een diffuse voorstelling oplevert.

Het mooiste in deze Meeuw is misschien wel het meer. Het meer waaraan lange zomeravonden worden doorgebracht en dat alle personages met elkaar verbindt. Hans Kesting schetst het meer als een soort verteller, voordat hij in zijn rol van de gelauwerde schrijver Trigorin stapt. ‘De zon is net weg,’ zegt hij, en het licht verandert. ‘Overal klinkt het geluid van kikkers,’ zegt hij, en het geluid van kikkers en krekels klinkt. Kesting staat op een ruwhouten vlondertoneeltje en kijkt naar het meer, te weten naar ons, de toeschouwers in de zaal. Het meer is groot en diep, dat maakt Kesting met zijn ongekunstelde spel mooi invoelbaar. Ondertussen wordt op de achtergrond in eenvoudig zwart-wit een beeld van hoge bergen geschilderd.

Niet dat eenvoud of ongekunsteldheid een kenmerk van deze enscenering is. De meeuw is een toneelstuk over toneel, een kunstwerk over kunst, en dus laat Ostermeier ons veel verschillende middelen zien die je kunt inzetten om een verhaal te vertellen of sfeer te scheppen. Hij doet dat op een interessante manier, door steeds de eerder opgebouwde theatrale ‘afspraken’ te doorbreken. Zo loopt Hugo Koolschijn als de oude reumatische Sorin in de eerste bedrijven heel moeizaam, later doet hij dat alleen als hij daadwerkelijk op scène is. Kesting vertolkt in de eerste twee bedrijven de rol van verteller, later wordt die sfeerschets gewoon overgeslagen. Of neem de twee rondlopende kippen; ze zijn zeer reëel in het verder niet bepaald naturalistische decor waarin acteurs soms heel secuur door losstaande deuren manoeuvreren om er even later botweg langs te lopen.

Qua speelstijlen is er ook weinig congruentie te ontdekken. Janni Goslinga als de trieste, zich volvretende Masja vertegenwoordigt met bril, pruik en maniertjes het ene uiterste, Kesting in zijn dagelijkse kloffie en met zijn open blik het andere. Chris Nietvelt als de neurotische Arkadina speelt er grappig en geroutineerd doorheen. Echt verrassend is eigenlijk alleen de rol van het naïeve meisje Nina door de jonge Hélène Devos. Zij geeft haar Nina allerlei kleuren mee, zodat ze van hemelbestormend ambitieus naar verbitterd en gebroken kan glijden.

Afgezien van een iets te grote vertraging tegen het einde is De meeuw niet saai, zeker niet. Dat komt vooral door de individuele kwaliteit van de spelers, die ieder op een bij hen passende manier hun vakmanschap tonen. Inhoudelijk blijft het geheel nogal ongrijpbaar, juist door die veelheid aan middelen en stijlen, waardoor elke voorspelbaarheid steeds wordt doorbroken. Mocht Ostermeier zichzelf meerduidigheid ten doel hebben gesteld, dan heeft hij dat zeker bereikt. Jammer dat hij hiermee de voorstelling als geheel niet op een hoger plan weet te trekken.

Foto: Jan Versweyveld