Het lijkt wel alsof ze niets liever doen dan op elkaars lip zitten. De speelvloer van De kersentuin is groot genoeg, daar ligt het niet aan. Maar de personages kunnen niet anders dan op een kluitje zitten, liefst helemaal vooraan. De relativerende regie van Gerardjan Rijnders, de derde voorstelling van een drietal Tsjechovs, toont op kluchtige wijze hoe levens die sterk met elkaar verweven zijn toch naar een nieuwe toekomst kunnen bewegen.

De speelvloer is zo goed als leeg, afgezien van twee stoelen, een kruk en een enorme stellingkast. In die kast ligt het leven en de geschiedenis van de familie van Ljoebov Ranevskaja bewaard. Het eten, de glazen, de samovar (in deze versie een simpel theepotje), dekens, knuffeldieren, alles heeft waarde. Niet dat iedereen er even zorgvuldig mee omgaat. Maar het bewustzijn is er: dit is een huis en een boomgaard met een lange geschiedenis.

Het verhaal van De kersentuin is even tragisch als tenenkrommend: door jarenlang opgebouwde schulden kunnen Ranevskaja en haar broer Leonid Gajev het huis van hun jeugd niet langer houden, het moet verkocht worden. Buurman en grootgrondbezitter Lopachin wil hen helpen door ze hun grond te laten verpachten voor zomerhuisjes. Maar broer en zus zijn niet te overtuigen en blijven geloven in een wonder. Tot het moment daar is: het huis met de magnifieke kersenboomgaard wordt verkocht. En, zo blijkt uiteindelijk, niet aan de minste want Lopachin koopt het familiebezit en neemt daarmee en passant wraak voor de generatielange onderdrukking van zijn boerenfamilie door de elite. De zoete wraak van de lijfeigenen.

Rijnders regisseert deze klassieker (na De meeuw en Oom Wanja de derde van een drieluik bij producent Hummelinck Stuurman Theaterbureau) afwisselend als een klucht en als een tragikomedie en biedt daarin zijn spelers volop de ruimte om te schitteren. Zo weet Hein van der Heijden in de rol van de tragikomische dronken romanticus Leonid met de kleinste beweging een lach uit de zaal te lokken. Paul R. Kooij is meesterlijk als de trouwe en tegelijkertijd berekenende Lopachin die weliswaar verknocht is aan (en een beetje verliefd op) de wulpse Ljoebov maar op het laatst zijn schaapskleren afwerpt en het landgoed annexeert. De rol van Ljoebov blijkt Carine Crutzen als een handschoen te passen: wulps, naïef, gedesillusioneerd, romantisch en soms een tikje berekenend, ze is het allemaal. Haar eerst nogal pruilerige verdriet maakt aan het einde plaats voor zielensmart en op dat moment is De kersentuin even echt ontroerend.

Er zijn mooie rollen van Eline ten Camp, Saskia Temmink en David Lucieer en naast hen is ook Jules Croiset opvallend in de rol van de innemend joviale landeigenaar Pisjtsjik, temeer omdat Croiset dit stuk al in de jaren zestig speelde bij de fameuze Tsjechov-regisseur Peter Sjarov. Verrassend (hoewel er geen enkele tegenvallende speler in dit ensemble zit) is verder Reinier Bulder als de oude bediende Firs die met zijn gemurmel en gerommel even tragisch als hilarisch is.

Opvallend in deze Kersentuin is hoe de spelers voorop de speelvloer op een kluitje staan en zich tot het publiek richten. Het toont de onderlinge afhankelijkheid van deze personages, maar werkt ook sterk op de lachspieren. Af en toe gooien ze er zelfs een dikke knipoog in, daarmee alle dramatische momenten sterk relativerend. Ja, het is echt heel vréselijk érg wat hier gebeurt, willen ze ons zeggen. Het is relativering tot op het bot, zoals we van Rijnders kennen. Zelfs het op zichzelf imposante achterdoek komt gewoon even terloops naar beneden gevallen, zonder enige vorm van aplomb.

Tegen het einde weken de personages zich wat meer los van elkaar en ontstaat er lucht, nieuwe vergezichten. We moeten het leven niet zo zwaar nemen, er komt wel weer een nieuwe toekomst. Zo is De kersentuin met zijn excellerende cast een prettige, luchtige en zelfs behoorlijk optimistische Tsjechov.

(foto: Ben van Duin)