Toneelgroep Maastricht mag dan wel beweren dat nihilisme, gebrek aan ideologie en moraal actueler zijn dan zestig jaar na het toneelstuk De bezetenen van Camus en 140 jaar na De demonen van Fjodor Dostojewski, die stelling krijgt het gezelschap echter niet verkocht in zijn uitvoering. Er zitten een paar mooie momenten in het stuk, maar als geheel overtuigt het niet.

Al lang voor Nietzsche stak het nihilisme zijn kop op, zeker in Rusland. Toergenjev zou de eerste schrijver zijn geweest die de term lanceerde, in Vaders en zonen (1862). Deze levenswijze baarde ook Dostojewski zorgen. Mensen met een grote leegte die zich alleen wentelen in hun eigen kleine besognes en die zich in hun verveling zelf opblazen tot patserige ego’s, zijn een gevaar voor de ontwikkeling van de maatschappij, lijkt Dostojewski al in 1872 te willen beweren met zijn roman De demonen. Zijn personages zijn verscheurde en dode zielen die lijden en ten onder gaan aan hun onvermogen om lief te hebben. Albert Camus volgt hem daarin in 1953 met zijn toneelversie van deze roman. Voor hem zijn de personages echter geen vreemde, ver van ons af staande, absurde wezens. ‘Wij lijken op hen, wij hebben dezelfde ziel.’ En dat maakt het voor mensen nog moeilijker om niet in nihilisme en cynisme af te glijden.

De bezetenen schetst een groep personages van oudere en vooral jongere mensen, die eigenlijk voor zichzelf weglopen zonder dat ze het in de gaten hebben. Er is de oudere Stefan die vroeger revolutionair was, en dat vindt hij meer dan voldoende om nu niets meer te  hoeven doen. Zijn zoon Pjotr wil koelbloedig zijn in zijn terroristische plannen, en maakte gretig gebruik van de zelfmoordplannen van Alexej. Stefans partner Barbara wil haar zoon Nikolai beschermen, die gerotzooid heeft met zijn stiefzus Dasja en met kleine meisjes. Nikolai is uit vermeend schuldgevoel in het geheim getrouwd met het achterlijke kind Maria dat op haar beurt onder druk wordt gezet door haar broer Lebjadkin. Sjatov zoekt zijn heil in de godsdienst. Een bont gezelschap van mensen met grote en kleine butsen.

Het zijn dramatisch interessante figuren om samen te brengen en op de scène te zetten. Tussen hen broeien en exploderen er conflicten genoeg. Camus gooit in de dialogen heel wat filosofische uitspraken die tot nadenken aanzetten, ook anno nu zorgt dat voor verbaal en spitant vuurwerk, dat in schril contrast staat met de leegte van de personages en hun kil bestaan. Die kilte zien we duidelijk verbeeld in het clean ogende decor. Witte spijlen schermen als een kooi het achterplan van het voorplan af. Op de scène staan grote witte sobere tafels, een wit bankstel, een laptop op een pied-de-stal. Vanachter de spijlen komen de personages naar voor, en als ze uitgespeeld zijn trekken ze zich daar terug, zitten er, volgen de anderen, musiceren, en af en toe zetten ze hun personage daar verder. Achter die spijlen staan ook de instrumenten.

De spelers beginnen het stuk met een cover (Imagine) en er volgen er nog meer als tussendoortje, als overgang naar een volgende scène, of om de korte pauze op te vullen. Dat zijn aardige momenten in de meer dan tweeënhalf uur durende vertoning.

Vooral in het eerste deel spelen de acteurs en actrices heel opgefokt. Het overdreven spel, de nadrukkelijke typeringen, de dik in de verf gezette tics en aanvallen, de slow motions, de bevriezingen, dat alles zal wellicht bedoeld zijn als groteske, maar Arie de Mol gaat in zijn regie en bewerking er overheen. Deze speelstijl is voor een deurenkomedie wellicht leuk, maar hier te veel van het goede. Het opgefokte gedoe werkt op de zenuwen en verliest daardoor aan overtuigingskracht. Het blijven kartonnen personages hoe hard ze ook gillen en hoe wild ze ook gesticuleren.

In het tweede deel spelen ze al wat rustiger en daardoor komt hun innerlijke chaos beter uit de verf en maken ze indruk. Met een wrang gevoel verlaat ik de zaal. Ik ben niet geraakt door de nihilistische inhoud maar heb mij geërgerd aan de hyperkinetische vormgeving. De bezetenen worden hier oppervlakkig op de scène gezet, terwijl  het stuk van Camus net tegen oppervlakkigheid wil ingaan. Een mislukte kans.

(foto: Ben van Duin)