De metafoor van het circus is vaak toepasselijk. Robert Carsen gebruikte haar vorig seizoen in Brussel voor Verdi’s Rigoletto, de hofnar. Lotte de Beer kiest clowns als de hoofdpersonen voor haar nieuwe productie van Mozarts Così fan tutte, de opera over jonge mensen die met de harde realiteit van de liefde worden geconfronteerd. En het werkt wonderwel. Door prachtige details, geweldig goed spel en een langzame onttakeling, waardoor clowns steeds meer gewone mensen worden.

Er vinden altijd al veel verkleedpartijen plaats in Così fan tutte. Twee jongens verkleden zich als Turken, het dienstmeisje Despina wordt achtereenvolgens een dokter en een notaris. Niemand heeft het door. De jonge Nederlandse regisseuse Lotte de Beer leek het daarom een goed idee de opera uit 1790 van librettist Lorenzo Da Ponte en componist Wolfgang Amadeus Mozart enigszins in te korten en in een circus te laten spelen, de plek waar clowns continu onherkenbaar verkleed rondlopen. Er zijn veel wrange en minder wrange grappen, die zorgen voor een feestelijke, vaak hilarische voorstelling, maar toch nog voor iets meer.

Al tijdens de ouverture zien we een uitbundig geschminkte clown met een levensgroot gebroken hart die zich wil verhangen. Als dat niet lukt, doet hij zijn clownskleding uit, zet zijn rode fopneus af en veegt de schmink uit zijn gezicht. Als een sober geklede, wat oudere man is hij Don Alfonso (bas-bariton Tuomas Pursio) die twee jonge als clowns geklede jongens (Timothy Fallon en Orhan Yildiz) uitdaagt de trouw van hun verloofdes op de proef te stellen. Die twee clowns maken tegenover de cynische Alfonso een heel naïeve indruk, ze zijn aandoenlijk in hun stoere opschepperij. Ook de twee meisjes zijn verkleed voor het circus, de vrolijke Dorabella (Florieke Beelen) is een vrouwtjesclown en de droefgeestige Fiordiligi (Louise Kwong) een melancholieke witte Pierrot.

Vóór de pauze worden de voortdurende grappen en grollen wel eens even vermoeiend, maar ze zijn soms schitterend, bijvoorbeeld als een meisje zichzelf streelt met haar arm door het jasje van een grove man en het uiteindelijk een ware verkrachting wordt. In het tweede deel wordt het steeds interessanter, omdat de personages steeds meer onttakeld raken. Naarmate ze meer teleurstellingen te incasseren krijgen worden ze minder clown en meer mens, en ze worden zelfs mooier in die eenvoud. Don Alfonso heeft aan het slot geen plezier meer in zijn bedriegerijen, hij grijpt naar steeds sterkere drank en ligt aan het einde laveloos op de grond. Alleen het dienstmeisje Despina (Moran Abouloff) houdt haar clownskleding aan en haar rode neus op. Zij is met haar rode krulletjes een evenbeeld van regisseuse Lotte de Beer en zij wil tot het einde verder gaan met theater maken. Maar de onttakeling wint het van haar clownsnummer. Het is pathetisch als zij een handje confetti strooit over de droevige en onzekere bruidsparen. Zo blijkt aan het einde dat er veel meer aan de hand is geweest dan vrolijke clownerieën. Vier jonge mensen hebben het leven leren kennen en moeten maar zien of ze daarmee verder kunnen.

Het concept van deze productie heeft Lotte de Beer bedacht voor het Staatstheater Braunschweig, maar het is sterk aangepast voor het Grachtenfestival en de Stadsschouwburg Amsterdam. Zo zijn er in het geheel geen decors, wel vijf bizar geklede figuranten, wat losse zetstukken en een prachtig gebruik van het licht en ook het donker (Clement & Sanôu van het Operafront). De Argentijnse dirigent José Miguel Esandi leidt een betrekkelijk klein en licht ensemble van dertig muzikanten, de muziek klink helder en fris. Tuomas Pursio zingt prachtig als de wat oudere Don Alfonso. De stemmen van de jongere zangers, die overal vandaan komen, klinken heel goed, maar op sommige momenten nog wat pril, vooral in de ensembles. Maar in het geheel is deze clowneske Così origineel, aanstekelijk, vernieuwend, grotesk en aangrijpend.

Foto: Coco Duivenvoorde