Drie theatermakers in de Surinaamse jungle, op de hielen gezeten door een bushmaster, de gevaarlijkste slang van Zuid-Amerika. Als de slang angst ruikt, valt hij aan. Zo lang hij woede ruikt, blijft hij op afstand. ‘In het oerwoud is het zaak om woedend te blijven,’ zegt Marjolijn van Heemstra.

Van Heemstra maakte samen met Tjon Rockon en Anoek Nuyens een voorstelling over Desi Bouterse. Ze gebruiken het van De Warme Winkel bekende procedé, waarbij ze – geassisteerd door decorontwerpers Wikke van Houwelingen en Marloes van der Hoek – hun hele research op het toneel zeulen; kartonnen dozen vol met boeken, kranteknipsels, propagandaposters, zonnebrillen en pornoblaadjes.

Ze vertellen over hun gezamenlijke reis naar Suriname, hun gesprekken met bekenden en klasgenoten van Bouterse (die opvallend genoeg alleen willen meewerken onder voorwaarde van anonimiteit), ze tonen filmpjes, ze koken, ze dansen en ze speechen. In deze overdaad wordt het beeld van Bouta niet duidelijker. Is hij nu de bedeesde soldaat, de handige hosselaar, de perfecte buurman, de angst inboezemende dictator of de hardloper?

Gaandeweg valt de zoektocht uit elkaar. Want waarom willen deze drie jonge mensen – allen te jong om de onafhankelijkheid van Suriname bewust te hebben meegemaakt – op zoek naar deze man? Voor Rockon is het het duidelijkst: zijn vader mocht als brandweercommandant na de Decembermoorden de op strategische plekken in Paramaribo gestichte branden van hogerhand niet blussen. Rockon zelf zou een week later naar Paramaribo vliegen om bij zijn vader te zijn. Die trip ging niet door, maar hij kan niet loskomen van de vraag wat er met hem gebeurd zou zijn als hij in die periode wel in Suriname zou zijn geweest. Hij fantaseert een naamloos graf in het oerwoud, hijzelf omgekomen in de strijd tussen Bouterse en Ronnie Brunswijk.

Van Heemstra’s motieven liggen op iets grotere afstand. Een ver familielid was in de jaren ’20 gouverneur van Suriname. Hij legde de infrastructuur aan die de latere bauxietrijkdom mogelijk maakte, maar hij verlaagde ook het onderwijsniveau, omdat hij de bevolking te hoog opgeleid vond voor het werk dat in de kolonie te doen was. Zij wil excuses aanbieden voor haar voorvader en de scène waarin zij dat doet is moeizaam, hoopvol, pijnlijk, oprecht en dwaas. Mooi.

Nuyens perspectief is nog abstracter politiek. Uiteindelijk doet zij wel de meest concrete oproep: ze vraagt het publiek een petitie te tekenen om een geheim rapport over de rol van Nederland in Bouterses coup in 1980 openbaar te maken.

Maar tegen die tijd is de voorstelling al als te droog deeg uit elkaar gevallen. Nergens worden de verschillende perspectieven en beweegredenen met elkaar verbonden. De drie makers blijven drie eilanden. Ook de verschillende speelstijlen – de cerebrale rust van de vertellende Van Heemstra tegenover de onvoorspelbare, beeldende en schreeuwerige gekte van Rockon – leveren geen confrontatie op. Het blijft allemaal naast elkaar staan, net als de beelden van de vele Bouta’s.

Deel van het probleem is dat de makers vroeg in de voorstelling impliceren dat het voor Nederlanders, in het licht van het koloniale verleden en de slavernij, geen pas geeft een moreel oordeel te vellen over Bouterses drugshandel en zijn rol in de Decembermoorden. Dat is misschien politiek correct, maar juist daar lag de kiem voor een spannend conflict dat de voorstelling vaart en coherentie had kunnen geven. Want niet alleen in de jungle, ook op het toneel is het zaak woedend te blijven.