Pensionhouder Prosper Bien Aimé en zijn familie kennen weinig economische voorspoed. Het Amsterdamse middenstandersgezin uit begin 1900 heeft, sinds Prospers broer er zevenendertig jaar geleden met het familiegeld vandoor ging en nooit meer is teruggekomen, altijd de eindjes aan elkaar moeten knopen. Dan duikt plots de verloren broer weer op, om dezelfde avond nog te sterven. Hij laat een halve ton achter. En, zo blijkt helaas, een vrouw.

Flip Broekman bewerkte voor voor Hummelinck Stuurman Theaterbureau deze inktzwarte komedie van Herman Heijermans tot een korte Paradevoorstelling. De tekst werd zwaar versneden, ingekort en herschreven. Wat overblijft is een overhaaste exposé van de plot, gebracht door acteurs die zich nauwelijks de moeite getroosten de tekst naar een hoger niveau te tillen. Zo is Beschuit met muisjes een nietszeggende, kleurloze voorstelling geworden.

De openingsscène is kenmerkend. Met handpoppen wordt het publiek de noodzakelijke informatie verteld om het drama van Heijermans zonder al te veel verhullingen in een half uur begrijpelijk te maken. Met zinnen als: ‘Bent u soms de broer die er zevenendertig jaar geleden met het familiekapitaal vandoor is gegaan?’ Dat Heijermans in zijn tekst speelt met informatiedosering, en hij deze ook uitsluitend prijsgeeft in een situatie en niet in een uitgesproken proloog, is niet voor niks. Daar zit namelijk de spanning. Geef je alles meteen weg, dan blijft er een verhaaltje over dat niet de moeite van het vertellen waard is, dat nergens wringt en zeker niet beklijft.

Ondanks dat de handpoppen na de proloog niet meer terugkomen, komt de voorstelling niet meer uit het poppenkast-gehalte. Als zoon Charles tijdens het afleggen van de overledene op een bovendien volstrekt flauwe manier een ton aan geld in zijn zakken vindt, heeft zijn vader net een financiële twist met de notaris. Wapperend met het papiergeld wordt hij steeds tot stilte gemaand en niet gezien. Dit grapje gaat zo lang door dat het bijna voelt het alsof we met het publiek moeten roepen: ‘Prosper, kijk achter je!’

Ook Polly, de kersverse vrouw van de overledene (die voor de duidelijkheid haar bruidsjurk nog aan heeft, opdat wij niet vergeten dat het huwelijk zich niet al te lang geleden heeft voltrokken), die toch door verdriet verscheurd moet zijn door het plotseling wegvallen van haar man, blijft een schreeuwerig, eenzijdig personage. Het raadselachtig verleden van deze familie-infiltrant, die in de oorspronkelijke tekst de eerste scènes zwijgend haar verdriet vorm tracht te geven, wordt genegeerd en haar rol wordt gereduceerd tot onrustzaaier. De veel te letterlijke uitbeelding van haar miskraam, een met rode verf besmeurde babypop, doet vermoeden dat regisseur Abel Nienhuis werkelijk geen poging heeft gedaan het publiek aan te spreken op zijn verbeeldingskracht.

In het stuk, dat Heijermans in 1910 schreef, wordt een familie die in een uitzichtloze financiële situatie zit, heel even geconfronteerd met de andere kant van de medaille. De rijkdom die ze alleen nog van verhalen kennen. Vervolgens worden ze volgens de wetten van de ironie weer keihard terug de armoede in gesmeten, een armoede die door de ervaringen nog veel erger en uitzichtlozer aanvoelt. De parallellen naar deze tijd zijn niet van de lucht, de economische recessie is niet aan het Paradepubliek voorbijgegaan en Heijermans’ tekst laat zich perfect lenen voor een hertaling naar nu. Deze bewerking laat echter alle kansen liggen om het stuk iets over onze tijd of levensstijl te zeggen. Het is een karikaturale, haastige vertelling van een verhaal waar de ziel is uitgesneden, waar acteurs ruimte krijgen noch nemen om twijfel of dubbelheid te zaaien, een voorstelling die nergens de passiviteit ontstijgt. Niet van de acteurs, en daardoor ook niet van de toeschouwers.