Devlin pakt een hand snippers, terwijl hij haar gevangen houdt tussen zijn knieën. Hij duwt de snippers in haar gezicht, pakt dan een nieuwe hand, doet het weer. Eerst spartelt ze nog, dan laat het maar gebeuren. Angst, dan stilte. Berusting.

Het is een plotselinge uitbarsting, het buitelen en sjorren van Devlin (Sander Plukaard) en Rebecca (Jessie Wilms). Ze leken redelijke mensen, de twee personages in Harold Pinters Ashes to ashes uit 1996. Mensen met evenwichtige dialogen over alledaagse dingen, over haar zus of een pen die van een tafel rolde. Maar plots neemt het gesprek een wending, opeens buitelen ze door die snippers. Het komt vaker voor in de voorstelling, zo’n plotselinge uitbarsting. Het is bijna alsof Devlin en Rebecca eigenlijk twee gesprekken voeren: eentje over familie, over huiselijkheid en tegelijk een andere, grimmige dialoog waarin vreemde herinneringen bovendrijven. Herinneringen aan een verleden waarin Rebecca’s kind werd afgenomen en een minnaar haar probeerde te wurgen. Ze wisselen elkaar af, die werkelijkheden, maar er is geen harde grens – ze zijn verweven, zijn één, maar lijken evenzeer doorkijkjes naar gescheiden werelden waar tussen Rebecca’s geest heen-en-weer schiet. Maar wat is echt? Wat is werkelijkheid, wat een vervormde gedachte? En een ander vraagstuk: is Devlin nou haar echtgenoot, haar agressieve minnaar of toch een therapeut?

Precies die verwarring maakt Ashes to ashes fascinerend. Zeker bij deze uitvoering, in regie van Olivier Diepenhorst, winnaar van de Ton Lutz Award 2013 voor beste regie. In zijn handen ademt Pinters voorstelling een soort zuiverheid, simpliciteit bijna. Elk element in het toneelbeeld klopt (ook als het juist ongemakkelijk aanvoelt). Alles lijkt zo simpel: de aankleding, maar ook het doordringende spel van Wilms en Plukaard. Zij spelen met schijnbaar gemak, helder en beheerst. Daarbij is de schitterende setting onmisbaar: het mooie decor van Lisanne Hakkers, het licht van Yuri Schreuders en de kostuums van Esmee Thomassen.

In een pauze tussen twee zinnen kan groot onheil rusten, wist Pinter. Hij schreef ze duidelijk op, de ‘silences’ in zijn dialogen. Juist het serene, de schijnbare simpliciteit kan vreselijk zijn. David Bowie zong het aan het begin van de jaren tachtig, in een hitsingle die dezelfde naam draagt als deze voorstelling: ‘the shrieking of nothing is killing’. Het gillende niets, de pijn van afwezigheid. Van een kind dat verdween, een liefde die overging, het sterven.

Diepenhorst vangt deze pijn en verwarring in zijn Ashes to ashes. Wat een schitterende regie, en met een diepe buiging voor Sander Plukaard en Jessie Wilms.

Foto: Sanne Peper