Vaak is alles gecompliceerd, soms is iets doodeenvoudig. Het verhaal van de slavernij in Suriname, bijvoorbeeld, is eenduidig triest. Als dochter van een Surinaamse, zwarte moeder en een witte vader, trekt Emma Lesuis naar het land waar de roots van haar moeder Deimveld (soort omkering van veldmeid) liggen. Of ook háár oorsprong daar ligt, wil ze uitzoeken.

Waar kom je vandaan, maar dan echt? Het is een vraag die de jonge storyteller constant gesteld wordt. Uit Leiden, denkt ze dan. Haar eigen broer ziet zich als kleurling, maar zij hoort – volgens hem – bij de witten. Zo gedraagt ze zich, tenminste. Vindt hij. Met camera en een rugzak vol vragen neemt ze het vliegtuig naar de hoofdstad Paramaribo, en start bij het Nationaal Archief: of ook zij als erfgename recht heeft op een stuk van de plantage van Mon Souci – de plek waar haar familie tot slaaf gemaakt was, en waar ergens de navelstreng van Zaïre Deimveld, een van haar verre voorouders, moet begraven liggen.

Op het ritme van onschuldige, bijna vrolijke beelden en overweldigende landschappen krijgen we het verhaal van een kleine tweehonderdvijftig jaar slavernij. Tussendoor geeft Lesuis commentaar of neuriet ze mee met de Zuid-Amerikaanse tonen van contrabassist Sebas van Olst.

Tot 1863 waren de Afro-Surinamers aan de plantages geketend – soms ook letterlijk. En toen Willem III de slavernij afschafte, laste hij tien jaar overgang in. Het zijn gitzwarte bladzijden uit de Nederlandse en Surinaamse geschiedenis. Ieder de zijne, denk ik als Belg: afgelopen mei speelde Faustin Likyula met Congo zijn visie op ons koloniale verleden. Intrigerend hoe hij vanuit een heel andere hoek dat koloniale monster aanpakte. Langzamerhand komen vandaag vanuit verschillende hoeken gelijkaardige verhalen ervan naar boven.

Yves, in Utrecht geboren en uitgeweken, voelt zich in Suriname pas echt thuis. Voor hem zijn Emma en hij de eerste generatie die echt vrij is ook. Het trauma van de onvrijheid zit zeven generaties in de genen, vertelt hij voor Emma’s lens. De taxichauffeur ziet vooral een Nederlandse voor hem staan: haar accent, leefgewoontes, mentaliteit… alleen de krul in haar haar erkent hij als Surinaams.

Zo passeren nog een aantal Surinamers de revue die haar dan weer wél helemaal als inheems zien, of die haar waarschuwen dat je in armoe moet geboren zijn om ertegen te kunnen… Emma zelf ervaart zich steeds meer als een toerist met dure privileges. Een van verre oorsprong Ghanese Surinamer verdedigt dat hij niets meer met Afrika te maken heeft, toch? Zo komt het verhaal bij de kern: wat is identiteit? Wat bepaalt je identiteit? Waar komt Emma Lesuis echt vandaan, tenzij uit Leiden? Kan je iets anders boven graven in een ver overzees land dan resten zoals kromboeien uit het ooit met de hand uitgegraven kanaal? Het is een taak waar een voormalige kapster uit Leliestad zich samen met haar witte man vandaag dapper op toelegt. Knap hoe Emma Lesuis daarmee haar eigen weg uittekent en haar (dan weer niet helder op te maken) identiteit vormgeeft. Puntgaaf want ontegensprekelijk neergezet.

Het is toch weer simpel uiteindelijk: aan het einde van de documentaire-voorstelling is het duidelijk dat excuses meer dan welkom zouden zijn van Nederland (dat geldt ook nog steeds voor België met Congo!). En er moet een nieuwe geschiedenis geschreven vanuit Surinaams perspectief – een die verder reikt dan de Ketikoti (het verbreken van de ketenen) waarmee elk jaar de afschaffing van de slavernij gevierd wordt. En allerduidelijkst: het dagelijks én structureel racisme moet een halt toegeroepen worden. Ook in België, ja. En overal.

En de plantage waar Emma Lesuis aanspraak op wilde maken? Nee, dat is haar niet gelukt, daarvoor had ze te veel ‘aardappelbloed’ in haar aders.