Zijn beroemde personage Kniertje staat natuurlijk al regelmatig op de bühne, maar nu is er ook eens plek voor Barend, Martha en Larsen. Tijdens het Heijermans Festival van Toneelgroep de Appel staan, naast Op hoop van zegen, ook zes eenakters van Herman Heijermans op de planken. Alle zes ‘nieuwer’ dan de klassieker uit 1900: Heijermans schreef ze tussen 1901 en 1914.

Het avondvullende programma dat De Appel van de stukken maakte draagt de titel 6x Heijermans en is opgeknipt in twee series van ieder drie eenakters. De twee reeksen verschillen van thematiek, maar lopen ook esthetisch sterk uiteen. De eerste drie stukken zijn tamelijk realistisch van vorm en blijven trouw(er) aan het oorspronkelijke tijdsgewricht; de tweede reeks doet hedendaagser aan, met drama dat meer psychologisch is dan maatschappelijk.

6x Heijermans begint met De zeven vette dagen uit 1901, een stuk dat doordrenkt is van Heijermans’ typische maatschappijkritiek – al is die kritiek in deze opvoering niet overduidelijk. In deze eerste eenakter, geregisseerd door de acteurs zelf, brengt een dienstmeid (ontwapenende rol van Lore Dijkman) dagelijks eten naar een zwangere vrouw (Isabella Chapel). Wanneer de kersverse moeder weer enigszins op de been is en manlief (Hugo Maerten) aanschuift, stopt de vrijgevigheid onmiddellijk. Het is een af- en aanslepen van maaltijden, dat af en toe tot slapstickachtige taferelen leidt, als moeder worstelt om haar aandacht te verdelen over bord en baby.

Daarop volgt de meest omvangrijke eenakter van het eerste deel: Buren, geregisseerd door Annechien de Vocht. Weer speelt de arme burgerij de hoofdrol: dit keer een gezin dat in een burenruzie verzeild raakt. De irritaties leiden tot bizarre wraakplannen, andere buren duiken op, een huisbaas, deuren vliegen open – een hoop hilariteit, maar weinig echt spannende momenten. De eerste trilogie wordt afgesloten met De dasspeld (1906), waarin een man (Martijn van der Veen) probeert om in een bar onder een rekening uit te komen. Een humoristische scène met leuke rollen van Van der Veen, Beaudil Elzenga, Abe Dijkman en Jessie Wilms. Het drama blijft in deze eerste trilogie vaak wat vlak, anekdotisch bijna, maar dat verandert drastisch in de tweede helft van het programma.

In elk van de (drie) eenakters na de pauze, geregisseerd door David Geysen, is één personage blind. Brief in de schemer (1914) en Kwelling (1906) zijn mooi vervlochten tot één geheel, waarbij de duo’s uit de twee eenakters naast elkaar op een balk balanceren. Links dicteert een blinde vrouw (een mooie, ingehouden rol van Marguerite de Brauw) een brief voor haar zoon aan het front; rechts confronteert een echtgenote (Judith Linssen) haar blinde man (Iwan Walhain) met zijn minnares. Het is een prachtig toneelbeeld, dat Geysen zelf vormgaf: het verweerde hout in die strakke ruimte, de man en vrouw met de oogleden dichtgeplakt te midden van al dat fonkelwit. De scènes stralen rust uit en de dialogen wisselen elkaar zo natuurlijk af, dat de zinnen uit afzonderlijke eenakters soms vraag-antwoord lijken, bedoeld om als één stuk gespeeld te worden. De beklemming van het niet-zien klinkt door in de woorden van zowel moeder als echtgenoot – hun beider afhankelijkheid en wanhoop op een geheel eigen manier uitgewerkt. Het drama is hier een stuk subtieler en verschuift van maatschappelijke misère naar persoonlijke strijd.

De avond wordt afgesloten met Het kind (1903), waarin ouders (Walhain en De Brauw) worstelen met de blindheid van hun pasgeboren kind. Bezoekende vrienden (Bart van den Donker en Linssen) geven, ongevraagd, advies. Het stuk knalt van het toneel met heftige emoties en aanvaringen, waarbij de acteurs stuk voor stuk sterk spel leveren. Een schitterende bewerking die ethische vragen de zaal in slingert en diep raakt. Zo schiet 6x Heijermans esthetisch en dramatisch alle kanten op, maar laat het publiek uiteindelijk sidderend achter.

Foto Brief in de schemer/Kwelling: Henry van Niel