In een goedgevulde Bovenkamer in de Stadsschouwburg Amsterdam vond op 16 april een bijeenkomst plaats over rechtvaardige arbeidsvoorwaarden binnen de podiumkunsten en de mogelijke introductie van een Fair Practice Label. Dit label moet eerlijke compensatie en arbeidsomstandigheden voor kunstenaars en kunstwerkers stimuleren. Het Transitiebureau, dat de IETM-sessie organiseerde, stuurde hierover op 22 maart een brief naar de Raad Van Cultuur en minister Bussemaker. 

In een korte introductie schetsen Tobias Kokkelmans, Lara Staal en Anne Breure eerst nog eens de problematische situatie binnen de podiumkunsten, zoals die naar voren kwam in de arbeidsmarktverkenning die de Sociaal-Economische Raad in januari publiceerde. Volgens de leden van het Transitiebureau heeft het aanpassingsvermogen van de sector de situatie nog erger gemaakt: door even veel of nog meer te produceren met minder geld verslechteren de arbeidsvoorwaarden steeds meer, terwijl we eigenlijk juist onze creativiteit zouden moeten inzetten om duurzame alternatieven te bedenken.

Op de bijeenkomst United We Stand tijdens het Theaterfestival van 2015 kwamen verschillende internationale groepen samen die met deze materie bezig zijn, zoals De Agenda uit Nederland, State Of The Arts uit België en de Koalition der Freie Szenen uit Duitsland. Als vervolg op dat gesprek werd nu deze IETM-bijeenkomst georganiseerd, om het met de voornamelijk internationale IETM-bezoekers gezamenlijk te hebben over manieren waarop het veld op duurzame wijze kan worden geherstructureerd.

Oefening in het bedenken van alternatieven

 

Robrecht Vanderbeeken van State Of The Arts krijgt vervolgens eerst het woord om te vertellen over het Fair Practice Label dat door verschillende Belgische kunst- en cultuurorganisaties ontwikkeld wordt. Vanderbeeken benadrukt dat draagvlak creëren en bewustwording veroorzaken minstens net zo belangrijk zijn als het ontwikkelen van het label zelf: zonder een democratische, collectieve bottom-up actie vanuit het veld komen beleidsmakers niet in beweging.

Vanderbeeken noemt het Fair Practice Label ‘een oefening in het bedenken van alternatieven’, een instrument om de wortels van de problematiek bloot te leggen en aan te pakken. Het zou vier domeinen moeten beslaan: solidariteit (gelijkwaardige betaling, herverdeling, minimum- en maximumloon), duurzaamheid (zowel op organisatorisch als op ecologisch niveau), diversiteit en transparantie (kunstenaars betrekken bij het formuleren van beleid, openheid over geldstromen, et cetera).

Het verhaal van Vanderbeeken vertoont interessante verschillen met dat van het Transitiebureau, dat juist een oproep aan beleidsmakers doet om, weliswaar ‘vanuit een brede beraadslaging van het veld’, zélf voor een Fair Practice Label de verantwoordelijkheid te nemen. Bovendien ziet Anne Breure, als ik haar na de sessie spreek, meer heil in een exclusieve focus op betere en duurzamere arbeidsvoorwaarden (solidariteit) dan de brede aanpak die Vanderbeeken voorstaat.

Dit heeft natuurlijk ook veel te maken met de verschillende omstandigheden in beide landen (België heeft een veel sterker georganiseerd maatschappelijk middenveld, waarover vakbondsman Vanderbeeken kan meepraten, en in Nederland bestaat bijvoorbeeld al een Code Culturele Diversiteit). En dat blijkt ook het interessante aan de werksessie: de verschillen én overeenkomsten tussen de manier waarop de kunstsectoren van verschillende landen met dit onderwerp worstelen.

Spanning

 

De aanwezigen worden na de inleidingen opgesplitst in drie groepen om onderlinge ervaringen en best practices uit te wisselen. Het levert vanwege het breed geformuleerde thema een wijdlopig, maar overwegend interessant gesprek op. In de eerste groep wordt bijvoorbeeld geconstateerd dat er een spanning bestaat tussen bescherming van arbeidsvoorwaarden en de mate van vernieuwing in een kunstensector. Frankrijk en Duitsland worden als voorbeelden naast elkaar gezet: Frankrijk als protectionistischer land, waar de producenten van de hoge cultuur goed worden beschermd maar waar jonge, experimentele kunstenaars slechts mondjesmaat toegang krijgen, tegenover Duitsland als neoliberaler land waar jonge kunstenaars wel degelijk aan de slag kunnen, maar niet van een degelijk loon verzekerd zijn.

Dit onderwerp komt in de tweede groep ter sprake in de vorm van een aanval op het Firing-model. Volgens enkele Britse gasten exploiteert de Edinburgh Fringe jonge kunstenaars door hen te laten betalen om op te treden terwijl de winst naar de organisatoren gaat. Het biedt dan wel een speelplek aan jonge makers, maar ondermijnt de idee dat kunstenaars eerlijk moeten worden betaald voor hun werk. Sowieso werd de wildgroei aan ondersteunende ‘professionals’ geproblematiseerd: volgens een spreker zijn er sinds de jaren ’70 steeds meer producenten, marketingmedewerkers, programmeurs en administratieve krachten met vaste contracten bijgekomen, waardoor er relatief minder geld voor kunstenaars overblijft. De hiërarchische verhouding tussen organisaties en uitvoerend kunstenaars verslechtert de situatie nog eens.

Het belang van transparantie

 

In de derde groep bespreekt Rune Peitersen van Platform BK de vergelijkbare situatie in de beeldende kunsten. Het Platform constateerde aan de hand van enkele onderzoeken dat het gemiddelde kunstenaarsinkomen schrikbarend laag is, en dat zeventig procent van de kunstenaars niet eens betaald wordt voor een expositie in een museum. Transparantie hierover is belangrijk, omdat er geen verandering komt als iedereen vanwege de angst voor verdere bezuinigingen slechts een aura van succes wil uitstralen. ‘Toon beleidsmakers de consequenties van hun keuzes, anders subsidiëren we bestuursamateurisme.’

De woorden van Peitersen vormen een goede samenvatting van de discussie: de termen transparantie en solidariteit keerden in alle gesprekken steeds terug. Wil de (podium)kunstensector naar een duurzaam en rechtvaardig bestaan voor kunstenaars en kunstwerkers, dan zullen we daar met zijn allen verantwoordelijkheid voor moeten nemen en weigeren om onderbetaling en exploitatie te accepteren. Eenvoudige initiatieven als het Engelse I’ll Show You Mine, een website waarop kunstenaars hun kosten en gages openbaar maakten, kunnen daarin een goed begin zijn, en uiteraard sluit het voorgestelde Fair Practice Label hier ook naadloos bij aan. Het initiatief voor dat gesprek moet echter niet alleen aan de Raad voor Cultuur worden overgelaten: instellingen en kunstenaars zelf dienen de rat race van het steeds maar meer produceren te verwerpen en duurzaamheid voorop te stellen.

Zoals Kokkelmans, Staal en Breure het formuleerden: ‘How can we resist the pressure of always doing more and instead do things with more care?’

Afbeelding: IETM 2016