28 augustus 2016, 16u. Mijn eerste Paradisodebat als lid van kunsten 92. Eerlijker: mijn eerste Paradisodebat. Ik zit trots op een stoel met een briefje waar mijn naam op staat, als “simpele” kunstenaar tussen beleidsmakers, artistiek leiders en directeuren van allerhande grote culturele instellingen van Nederland. De twee hoofdsprekers op het meest sectorbrede evenement van het jaar zijn Saskia Sassen en Henk Oosterling.

Sassen is hoogleraar sociologie aan de Columbia University in New York, ze wordt ook de vrouwelijke Piketty genoemd. Zij vraagt zich af of de democratie stand kan houden in onze sterk veranderde wereld. Ze heeft het in haar lezing over grote paradigmatische verschuivingen in de samenleving, op ecologisch, economisch, ethisch en sociaal vlak. Ze noemt Nederland een voorbeeldland voor de rest van de wereld.

De Rotterdamse filosoof Henk Oosterling reageert op Sassens betoog met een pleit voor het denken in netwerken (in plaats van het huidige piramide-denken) en tracht daarmee de brug te slaan tussen Sassens complexe theoretische verhaal en de praktijk in de Nederlandse culturele sector. Hij laat zien hoe de 21st century skills (ondernemen, engageren en open experimenteren) nagenoeg gelijk zijn aan de vaardigheden van de hedendaagse kunstenaar.

Vervolgens komen de politici en wethouders aan het woord.

De minister van OC&W steekt een betoog af over de intrinsieke waarde van kunst, over hoe naar het is van Orkater, hoe ze zag dat een kansarm kind contrabas leerde spelen en daar helemaal van opfleurde (en dat stond dan symbool voor zowel de zalvende werking van kunst en de minister haar besef daarvan, van haar geliefde brug tussen de kunst en de samenleving én van hoe we dit soort verhalen als pr kunnen gebruiken om van ons imago als navelstaarders af te komen). Ze is lyrisch over de Dutch Design Week en geeft – na aandringen van moderator Ruben Maes – nog even kort aan wat volgens haar de functie van “kunst en cultuur” zijn.

Haar lijstje was een drieslag. Ik was verbaasd dus ik vroeg een pen aan de mevrouw naast me, die ook op een briefje zat met haar naam erop. Ik noteerde:
“Kunst en cultuur moeten:

  1. dat beschermen wat kwetsbaar is
  2. delen wat mooi is
  3. stimuleren wat er in ons allemaal aan goeds zit”

Vervolgens komt er het bekende verhaal over “verbindingen”, waar het Fonds Podiumkunsten eerder dit jaar al agenda mee maakte. Verbindingen tussen de kunst en de samenleving, tussen de sector en de wereld, de kunstenaar en de maatschappij. De minister: “we moeten naar buiten en nu echt stoppen met tegen mekaar te zeggen hoe mooi en belangrijk het allemaal wel niet is wat we doen.” Kortom: Allemaal verschillende benamingen voor hetzelfde. Dat kleine kansarme meisje dat contrabas leerde spelen, vatte het probleem al in een notendop.

Op de een of andere manier is de algehele toon van het debat erg optimistisch, of men zegt over zichzelf het allemaal positief in te zien. Dan wordt een liberale cultuurwoordvoerder door Maes gevraagd naar zijn gedachtespinsels gedurende het voorafgaande uur. Hij antwoordt langs zijn neus weg dat het allemaal wel goed komt (iets met 10, 14 of zelfs 24 miljoen extra die zal worden vrijgemaakt voor cultuur maar waar de minister niet over mag praten). Zij kijkt professioneel blozend naar haar blauwe rok.

De liberale cultuurwoordvoerder zegt nog iets over wat voor een ongelofelijke dingen je allemaal kunt doen met Instagram, waarmee hij doelde op het feit dat hedendaagse kunstenaars leven in een wereld waarin kunst “gedemocratiseerd” wordt door sociale media.

Een andere volksvertegenwoordiger vindt dat alles begint bij cultuureducatie. Kinderen moeten vanaf het begin in hun opleiding meer muziek en dans en plastische opvoeding krijgen. Echt waar? Nog meer?

De middag wordt afgerond door de voorzitter van Kunsten ‘92, die in zijn slotwoord op de valreep Wouter Hillaerts State of the Union citeert en zegt dat hij, ondanks zijn vreugde om de hoopvolle toon van het debat, er toch ook even aan wil herinneren dat kunst ook radicalisering mag zijn, niet alleen verbinding.

Eindelijk denk ik. Eindelijk.

Ik, “kunstenaar” – zeldzame diersoort op dit soort debatten die nota bene gaan over “mij” – ik denk: als er een verhaal wordt afgestoken over paradigmatische verschuivingen in de samenleving, waarbij kunst een voortrekkersrol kan spelen omdat kunstenaars “out of the box” kunnen denken, zelfs “out of the box inside the pyramid”, zoals Oosterling het zo mooi noemde, waarom praten al die politici dan alleen maar in zulke onvoorstelbaar betuttelende termen over mijn vak?

Verbinding: sure. Instagram: leuk. Cultuureducatie: ongetwijfeld belangrijk. 10, 14 of 24 miljoen extra: een Opluchting. Maar WAAROM legt geen van deze politici de link tussen de grote verhalen van Sassen en Oosterling en het KRITISCHE VERMOGEN van de KUNSTENAAR in Nederland?

Kunst moet verbinden, zeker, maar (kan en mag en) moet ook verdelen, verwarren en experimenteren. Ik vind het verontrustend dat een debat waarbij wordt ingezet op problemen van wereldformaat en de rol van kunst daarin, een debat met als titel “de kunst van de democratie”, uitloopt op een herhaling van (politieke) zetten. Op gemeenplaatsen en vage beloftes, in plaats van een echt gesprek.

Aan de inzet zal het niet gelegen hebben: die was met sprekers als Sassen en Oosterling torenhoog. Iets té hoog misschien. Misschien had het allemaal wat concreter gemogen, zodat onze politici makkelijker konden aanhaken. En zodat wij vervolgens die inspirerende theorieën dichter naar ons toe hadden kunnen trekken.

Even kort door de bocht: als “beschermen, delen, stimuleren en verbinden” de enige kernwoorden zijn waar ik mij als kunstenaar tegenover moet verhouden, dan gaat mijn vlammetje uit. Ik ben geen sociaal werker. Niet dat ik vind dat we altijd moeten schreeuwen, huilen of schoppen maar kunstenaars moeten toch vooral CREATIEF KRITISCH DENKEN. Zeker in het licht van die verschuivingen waar Sassen het over heeft, zou ik het op zijn minst leuk hebben gevonden als onze beleidsmakers de wens hadden geuit dat wij onze cognitief-creatieve (voor mijn part ’21st century’) skills inzetten om een alternatief licht te schijnen op al die verschuivingen, en daarmee ECHT de missing link worden in een al dan niet versplinterende samenleving, in plaats van een zalvend nevenproduct ervan.

Zo serieus wil ik als kunstenaar genomen worden door “mijn” politici. We zijn a priori geëngageerd, daarom doen we aan kunst. Alle kunst, ook de “autonome kunst” is instrumenteel, zoals Oosterling het treffend verwoordde. Misschien is mijn verontwaardiging overtrokken, mijn woede een scheet in een fles, misschien ben ik als een teleurgesteld kind dat op kerstochtend een ander pakje onder de kerstboom vindt dan dat waar ze de kerstman om gevraagd had, misschien is de minister de laatste op wie we moeten schieten. Je kunt alleen maar concluderen dat zij echt getracht heeft om te luisteren naar het veld en meerdere malen van tactiek heeft gewisseld om een kunstenbeleid te ontwikkelen dat aansluit op de behoeftes van de sector, die er na het vorige kabinet verpauperd bij lag. Je zou zelfs kunnen stellen dat ze voor een groot deel in haar opzet is geslaagd. Alleen dat laatste stapje dan nog: neem ons serieus. Niet als sociaal werkers maar als denkers, als pioniers, niet alleen binnen ons vakgebied maar ook ver daarbuiten. Als kunst intrinsieke waarde heeft, dan ligt die voornamelijk in haar kritische vermogen, omdat kunst NIET aan evidentie doet, niets voor lief neemt en werkelijk OVERAL kanttekeningen bij zet. Ook bij de goede bedoelingen van haar vertegenwoordigers.

Morgenavond, zaterdag 17 september, organiseert Frascati Onder vier ogen, een serie waarin kunstenaars en politici een persoonlijk en openhartig tweegesprek aangaan. Naomi Velissariou zal spreken met politica Mei Li Vos. Aanvang 19:30.

foto Jochem Jurgens