De op 1 september verschenen nieuwe editie van vakblad Theatermaker heeft als thema ‘generaties’. Hoofdredacteur Simon van den Berg schreef het openingsstatement naar aanleiding van de wisseling van de wacht in de podiumkunsten die het afgelopen seizoen zichtbaar werd. Een persoonlijk relaas over confrontaties en solidariteit. 

Ik weet niet zo goed bij welke generatie ik hoor. Geboren in 1975 voelde ik me altijd te jong voor de zwaarmoedige punkers van Generatie X en te oud voor de hedonistische housers van Generatie Y – of was het de Patatgeneratie? Een belangrijk deel van mijn theateropvoeding vond plaats in Berlijn in het voorjaar van 1997. Tussen de colleges Theaterwissenschaft door liep ik graag rond op Potsdamer Platz, dat toen een oerwoud van bouwhijskranen was. Ik was te laat om de gedeelde stad mee te maken – het West-Berlijn van Bowie en Nick Cave, het Oost-Berlijn van Heiner Müller – en toen een paar jaar later de stad de clubhoofdstad van de wereld werd, verlangde ik terug naar die merkwaardige tussentijd. De jongeren die toen naar Berlijn zwermden waren duidelijk anders. Blijkbaar is de tijd waarin je opgroeit bepalend voor wie je bent.

Een grotere beweging

Het thema van dit nummer van Theatermaker is ook persoonlijk. Toen ik begin dit jaar hoofdredacteur werd van dit blad voelde ik me onderdeel van een grotere beweging. Het afgelopen theaterseizoen vonden er meer verschuivingen van de macht plaats. Zes grote toneelgezelschappen kregen nieuwe artistiek leiders – die allen rond de veertig zijn – en ook bij festivals en in het jeugdtheater zette de verjonging door.

Zo’n generatiewissel voelt lekker fris. Jonge mensen met nieuwe ideeën, ongehinderd door ballast uit het verleden komen aan het roer. Een nieuwe tijd breekt aan. Maar het is ook altijd een pijnlijke breuk. Mensen, ideeën en waarden worden op de schroothoop van de geschiedenis gegooid.

Dat is in dit geval nog pregnanter omdat het de babyboomgeneratie is die (met meer of minder tegenzin) terugtreedt, de assertieve generatie wier ideeën over democratie, vrijheid en authenticiteit onze wereld – en de kunst – zo diepgaand hebben bepaald.

En ik vroeg me af: gaan ‘wij’ het echt anders doen? Wat willen we behouden van de artistieke boedel die ons is nagelaten? Wat willen de afzwaaiers eigenlijk overdragen? En welke ruimte is er nu nog voor de jongste generatie? De vragen gingen de inhoud van dit themanummer bepalen.

Het overdragen van waarden

Dat gaat niet alleen over de centen en de sleutels. Ook op het toneel zag ik afgelopen seizoen het probleem van de nalatenschap steeds weer opduiken. Veel voorstellingen waren moreel te lezen: ze gingen over het overdragen van waarden. Ik zag een jonge vrouw een goed doel erven; een zakenvrouw haar bedrijf onder haar zoons verdelen; nog een zakenvrouw worstelen met wat ze heeft opgebouwd voor haar kroost; een bezorgde vijftiger praten met haar overleden oma; drie zoons hun eigen moeders spelen.

Koningin Lear van Toneelgroep Amsterdam en De Vriend N.V. van Opium voor het Volk zijn erg pessimistisch. Die voorstellingen tonen allebei een familiebedrijf dat met rücksichtslose hebzucht is opgebouwd en lijken te stellen dat de zonen en dochters onvermijdelijk gecorrumpeerd worden door de inhaligheid van hun ouders: de kapitalistische erfzonde.

Daria Bukvić geeft een ander perspectief op de keuze van je ouders. Met haar drie spelers (Vanja Rukavina, Majd Mardo en Saman Amini) vertelt ze in Nobody Home – dé kleinezaalhit van het afgelopen seizoen – hun gemeenschappelijke verhaal: alle vier kwamen ze als kind als asielzoeker naar Nederland, op de vlucht voor conflicten in Joegoslavië, Syrië en Iran. Alle vier hun ouders lieten alles achter en gaven min of meer hun leven op voor hun kinderen. In een interview zei Bukvić: ‘Aan die keuze en die liefde zijn wij onderworpen. Dat is mooi, maar het leidt ook tot een soort compensatiedrang. Voor mij is dat een heel groot thema in mijn leven: hoe kan ik die keuze van mijn ouders de moeite waard maken?’

Andere makers gaan juist te rade bij de generatie van hun grootouders. Sinaasappelstraat van Joan Nederlof/Mugmetdegoudentand en Hulp van Anoek Nuyens/Frascati Producties zijn persoonlijke voorstellingen waarin de onwankelbare overtuigingen en het beperkte wereldbeeld van die generatie contrasteren met de intense twijfel van henzelf. Ze willen graag solidariteit, rechtvaardigheid en liefdadigheid beoefenen, maar weten niet hoe die in hun eigen leven – of liever: in hun eigen tijd – vorm te geven.

In Sinaasappelstraat gaat Nederlof in gesprek met haar overleden oma over de teloorgegane idealen van de sociaaldemocratie. In Hulp vertelt Nuyens hoe ze een goed doel erft van haar oudtante. Ze krijgt het beheer over een stichting met donateurs die vanuit christelijke caritas projecten en individuen in Afrika steunen. Ze worstelt met de dilemma’s van de moderne ontwikkelingshulp: helpt het? Helpt het genóeg? En zo ja: wie helpt het dan? Hoe meer ze leert over Afrika, de projecten die haar stichting ondersteunt en over de liefdadigheidsindustrie, hoe erger ze verlamd raakt.

Solidariteit

Als Nuyens vertelt over de geschiedenis van haar stichting noemt ze en passant het oprichtingsjaar: 1969. Dat is voor mij onvermijdelijk het jaar van Aktie Tomaat en daarmee van de start van de enorme dynamiek in het Nederlandse theater. En ineens zag ik Hulp uiterst symbolisch. Niet alleen het ontwikkelingswerk, ook de kunst, met al haar traditionele waarden als autonomie, zeggingskracht en vernieuwing, wordt overgedragen aan een jongere generatie die is opgegroeid in een tijd waarin moreel houvast zeldzaam is en relativering en pragmatisme deugden zijn.

Nuyens vertelt in de voorstelling niet hoe haar zoektocht leidt tot een oplossing. De voorstelling en de journalistieke artikelen die ze over hetzelfde onderwerp schreef zíjn de zoektocht – en haar publiek kan meedoen. Daarmee is ze een exponent van een idee dat Peter Sellars in november 2014 onder woorden bracht op een discussieavond ter gelegenheid van de uitreiking van de Erasmusprijs aan Frie Leysen: ‘Een verschil tussen mijn generatie en de volgende is dat zij zich niet meer hoeven te manifesteren door confrontaties met hun ouders of met de instituten. Ze manifesteren zich door solidariteit.’

Sellars beschrijft hoe na de Tweede Wereldoorlog de kunst nodig was om ‘opnieuw een gedeelde ruimte te bouwen om weer naar elkaar te kijken. Hoe kunnen we onze vijand weer als mens zien, of zelfs als vriend?’ Na de studentenprotesten van ’68 en in Nederland Aktie Tomaat in 1969 veranderde de rol van de kunst. De vormen, ideeën en theatertalen explodeerden tot een uiterst divers landschap dat redelijk ruimhartig werd ondersteund door de overheid. Het ging dan niet meer om schoonheid en harmonie, maar om confrontatie: in de kunst ging het om rebellie, alternatieven, mensen een geweten schoppen en épater le bourgeois. Kunst zette zichzelf op enige afstand, koesterde de waarden vrijheid en autonomie, en moest ‘boven de cultuur hangen’, zoals Johan Simons het formuleerde toen hij in 2013 te gast was in Zomergasten.

Samenleving in transitie

De cultuurbezuinigingen die werden aangekondigd in 2011 en ingingen in 2013 markeren het einde van dat tijdperk. Het stadium van het verhitte en vergiftigde discours over kunstsubsidies ligt inmiddels achter ons, maar het is denk ik een vergissing om een vriendelijke minister met een andere toon te zien als een terugkeer naar business as usual. De positie van kunst in de samenleving is wezenlijk verschoven. En de parameters van de nieuwe werkelijkheid zijn nog helemaal niet helder.

Dat geldt natuurlijk niet alleen voor de kunst. Fundamentele instabiliteit lijkt de nieuwe constante op de financiële markten. Het klimaat lijdt aan global weirding. Ons politieke landschap zal niet meer ontsplinteren. We zijn net gewend aan de geologische term anthropoceen en we worden alweer voorbereid op de komst van robots en kunstmatige intelligentie. Opkomende economieën gaan niet alleen economisch, maar ook cultureel meetellen. We gaan veel langer leven. Privacy verdwijnt omdat we zelf alles zo graag delen. De ergste armoede lijkt te verdwijnen, maar de middenklasse ook. Als ik denk aan de toekomst van mijn kinderen voel ik tegelijkertijd angst en groot optimisme.

De kunst, met haar aanspraak op de verbeelding, lijkt logischerwijs een belangrijke rol te kunnen spelen in deze samenleving in transitie. Maar daarvoor moeten we eerst de opvattingen over kunst van het vorige tijdperk ter discussie stellen. In een door technologie en economie gedomineerde samenleving zijn er namelijk veel mensen die kunst zien als een luxe en die het ondersteunen ervan door de overheid niet meer vanzelfsprekend vinden.

In de steigers

Dat herwaarderen van waarden is een griezelige aangelegenheid. Want als kunst haar traditionele waarden afzwakt of opgeeft – autonomie, vernieuwing, kwaliteit, verheffing – kan ze dan nog wel aanspraak maken op haar traditionele rollen: de kunst als vrijplaats, de kunst als drager van nationale identiteit, de kunstenaar als ziener, de kunst als het domein van de onzekerheid, de verwarring en het zoeken, de kunst als denkpiste voor de elite, de kunst als emancipatiemachine, de kunst als romantische rebellie, enzovoort?

Dit zijn geen vragen voor één generatie. Rebelse boomers, rechtvaardigheidsgevoelige X’ers, pragmatische Y’ers en ondernemende Millennials (en ook iedereen die buiten de clichés valt) krijgen te maken met wezenlijke kwesties: wat willen we behouden en wat is ballast? Moeten we meebewegen met de tijd en culturele entrepeneurs worden die nieuwe soorten relaties met hun publiek kunnen ontwikkelen; of moeten we ertegenin gaan en tegen de klippen op de feilen van het huidige systeem benoemen?

Het tijdperk van de babyboomers, dat in het theater samenvalt met het tijdperk van Aktie Tomaat, wordt langzaamaan afgesloten. Het nieuwe tijdperk staat in de steigers. Om ons heen zien we talloze grote en kleine experimenten. Pas achteraf zal blijken welke uitvindingen keerpunten zijn. Maar Peter Sellars lijkt iets te pakken te hebben: overal zie je de wil tot verbinden; samenwerking tussen mensen en instellingen, binding met publiek, worteling op een plek. ‘De nieuwe generatie werkt bottom-up en dat duurt veel langer, maar aan het eind heb je een vorm van participatie en betrokkenheid die veel dieper gaat.’

Op zoek naar houvast

Zoekend en tastend struikelen we de toekomst in. Theatermaker wil van dat zoeken en tasten verslag doen en zelf ook een zaklamp de duisternis in schijnen, op zoek naar houvast voor volgende stappen. We belichten interessante nieuwe experimenten uit alle aspecten van het theatervak en laten diegenen aan het woord die nieuwe ideeën en inzichten aandragen. En we oriënteren ons op het kompas van het verleden. Welk spoor hebben we gelopen om hier te komen? Zijn we onderweg niet iets vergeten? Hebben we een richting gemist?

Achter de veranderende rollen van de kunst en kunstenaars in de samenleving liggen wel degelijk constanten. Kunst wijst ons op en verzoent ons met vergankelijkheid. ‘De wereld bestaat niet uit winst en efficiëntie, maar uit onvermogen, verlies en vergankelijkheid’, zoals Ramsey Nasr in juni zei in zijn veel gedeelde openingsspeech op het ITs Festival. Kunstenaars drukken uit wat het betekent om mens te zijn. Dat moet in ieder tijdperk, in iedere generatie, in ieder seizoen en in ieder werk op een nieuwe manier. Ik kan niet wachten op wat gaat komen.