Eindelijk heeft de VVD impliciet toegegeven dat er iets in de culturele sector moest worden gerepareerd na de bezuinigingen van 2013. Dat wilde de VVD helemaal niet, maar het was wel een van de meest interessante resultaten van het kafkaëske circus waarmee de Tweede Kamer uiteindelijk 10 miljoen euro extra regelde voor 2016. Daarmee moest niet alleen iets van de schade van de bezuinigingen (tijdelijk) worden gerepareerd, maar vooral ook de schade die de Kamer zelf had veroorzaakt door voor Sinterklaas te willen spelen voor een aantal zeer specifieke cultuurinstellingen.

De afgelopen jaren kon er binnen de PVDA-VVD-coalitie niet gesproken worden over financiële reparatie van de cultuurbezuinigingen, ook al kon iedereen duidelijk zien dat – zoals was voorspeld – die tot onnodige schade hadden geleid. Binnen de coalitie praten over extra geld zou immers betekenen dat de VVD zou moeten toegeven dat het beleid van staatssecretaris Zijlstra had gefaald.

Tegelijkertijd komt de politieke wind voor de cultuur uit een iets gunstiger hoek. Wat cultuurliefde betreft voelt de PvdA de hete adem van oppositiepartij D66 in de nek, die zich steeds nadrukkelijker begint op te werpen als de beschermer van de kunsten. In eerste instantie door de actieve betrokkenheid van Kamerlid Vera Bergkamp bij een onderwerp als talentontwikkeling, en daarna door fractieleider Pechtold tot woordvoerder te bombarderen. Die zich meteen in de kijker speelde door twee Rembrandtjes te ritselen. Of juist niet, of toch een klein beetje.

Het is in dat licht niet zo gek dat het juist PvdA-cultuurwoordvoerder Jacques Monasch was die zich in oktober nadrukkelijk profileerde als trekker van een motie die een aantal lobbyende cultuurinstellingen de basisinfrastructuur (BIS) probeerde binnen te loodsen. Het liefst had elke partij zijn favoriete instelling de BIS in gelanceerd en achter de schermen werd er druk met instellingen gekwartet. Voor jeugdtheater krijg je bij iedereen wel de handjes op elkaar.

Dat die merkwaardige manoeuvre ten koste ging van onder andere het (festival)budget van het Fonds Podiumkunsten leek op dat moment niet ter zake te doen. Net zo min als het feit dat de hele constructie van fondsen en basisinfrastructuur in 2007 nu juist was ingevoerd om de lobby van individuele instellingen bij individuele Kamerleden te voorkomen. Het redderscomplex van de Tweede Kamer was in ieder geval groter dan de kennis van de geschiedenis van het cultuurbeleid. In eerste instantie maakte dat voor de Kamerleden helemaal niet uit. Want PvdA-stemmende Oerolfans zagen alleen dat ‘hun’ Jacques iets voor ‘hun’ festival had gedaan en niet de schade die dat achter de schermen opleverde. En uiteindelijk gaat het spelletje natuurlijk wel vooral om de kiezers.

Toch moet het de PvdA en een deel van de oppositie zijn opgevallen dat de culturele sector helemaal niet stond te juichen. In eerste instantie probeerde Monasch de kritiek vanuit de sector op zijn ‘reddingsplan’ nog af te doen als zuur salonpopulisme. Maar zelfs zijn eigen minister maakte in haar reactie op de moties haar misnoegen in niet mis te verstane woorden duidelijk. En toen alle brieven van boze belangenorganisaties eenmaal gelezen waren en de stofwolken waren opgetrokken werd het de Tweede Kamer duidelijk welke schade hun culturele welwillendheid had opgeleverd.

Er kwam een plan om een en ander weer een beetje te repareren. De VVD werd binnenboord gehaald met een appèl op ‘orde en veiligheid’ en ‘vrijheid van meningsuiting’ – extra actueel na de aanslagen in Parijs. Dus werd er een fonds bedacht dat bedreigde kunstenaars en instellingen zou moeten helpen, wat niet alleen volstrekt onnodig is – want die bestaan niet of nauwelijks – maar rechtstatelijk twijfelachtig bovendien, want moet veiligheid niet gewoon door de overheid gewaarborgd worden via de daarvoor bestemde middelen? Veiligheid is toch een overheidstaak, en niet een voor de culturele sector? In ieder geval spinde het lekker voor de VVD, zodat niemand zag dat in diezelfde motie een deel van de eerder veroorzaakte schade tijdelijk werd gerepareerd met hetzelfde geld.

Dat geld dachten PvdA en VVD gevonden te hebben in een potje bij Binnenlandse Zaken waaruit gemeenten (via het Gemeentefonds) een bijdrage krijgen voor beeldende kunst. Nu is dat Gemeentefonds dankzij alle decentralisaties al een stuk krapper geworden en hebben gemeenten al steeds minder geld voor beeldende kunst. Dus weer stond er niemand – cultuursector, gemeenten, minister – te springen om het cultuurcadeautje. In het Kamerdebat werden Monasch en VVD’er Michiel van Veen zelfs weggezet als roversduo en werd het plan door de oppositie en door de minister richting prullenbak verwezen. Het duo had zichzelf, zoals de NRC opmerkte, klem gezet in zijn eigen goede bedoelingen.

Nu had de meerderheid van de Tweede Kamer dat plan gewoon door kunnen zetten en de minister kunnen dwingen. Maar de weerstand was zo groot dat Van Veen en Monasch besloten bakzeil te halen. En toen was het dus toch weer D66 die zich als culturele redder wist te profileren in deze chaos. In een of ander obscuur hoekje van de Rijksbegroting wist de partij eenmalig 10 miljoen euro te vinden voor de broodnodige reparaties.

Niet alleen dat, de VVD kon nu niet ineens weer tegen de reparaties zijn waar de partij eerst vóór was geweest. Maar over het merkwaardige bedreigingsfonds werd in de nieuwe motie niet meer gesproken. En zo deden de liberalen toch ineens mee met een voorzichtige reparatie van de schade die niet alleen coalitiegenoot PvdA, maar toch ook hun oud-secretaris eerder had aangericht. Met dank aan ‘cultuurpartij’ D66.

Hoe kleiner de hoeveelheid geld die met een besluit is gemoeid, hoe slinkser het politieke spel wordt gespeeld. Nu is alleen de vraag nog: is de draai van de VVD eenmalig? Of is voorzichtig de weg ingeslagen naar een echt iets kunstvriendelijker politiek klimaat?