Dit jaar brengen Theatermaker en Theaterkrant.nl een bijzondere serie briefwisselingen tussen denkers van buiten het kunstenveld en kunstenaars zelf: Brieven aan de Kunst. Tweemaandelijks vragen we mensen uit andere domeinen – vreemde ogen dwingen – om wetenschappelijke, journalistieke, beleidsmatige, politieke, filosofische, medische of sociologische interpretaties van de wereld om ons heen te verbinden met artistieke interpretaties. Een kunstenaar geeft antwoord. Als achtergrond bij de briefwisseling gebruiken we de Krakelinglezing van de Britse kunsteducatie-expert Paul Collard. Nu online: Albert Jan Kruiter en Merel de Groot over solidariteit.

Den Haag, 29 december 2014

Merel!

De Amerikaanse denker John Dewey vergeleek de staat van onze democratische instituties met een masker van een medicijnman in een cultuur-historisch museum. We kunnen het masker bewonderen vanwege de schoonheid, het vakwerk, de kunstzinnigheid. Maar wat we niet kunnen is de authentieke functie van het masker ervaren. De curatoren haalden het masker uit de tijd en uit de plaats waar het ooit dienst deed. Ze plaatsten het in een totaal andere context, waar wij het nu kunnen beschouwen.

Zo is het ook met onze democratische instituties: de Tweede Kamer, de Eerste Kamer, het kabinet, de rechtelijke macht. We kunnen ze bewonderen, we kunnen ze vervloeken, maar we ervaren nauwelijks meer waarom ze nodig zijn. We kampen met andere problemen dan de problemen waarvoor ze ooit een oplossing boden. Alleen het ondergaan van democratische ervaringen kan ons redden, aldus Dewey.

Wat zijn democratische ervaringen? Een voorganger van John Dewey, de Franse filosoof Alexis de Tocqueville, bestudeerde democratie uitvoerig. Het viel hem op dat er geen fatsoenlijk gesprek over democratie mogelijk was, omdat iedereen impliciet een verschillende definitie van democratie hanteert. Dat kan niet anders dan tot een Babylonische spraakverwarring leiden.

Om een beetje helderheid te scheppen maakte hij onderscheid in de democratische samenleving en de democratische overheid. De democratische samenleving gaat over democratisch cultuur: hoe gaan we, the citizens met elkaar om? De democratische overheid gaat over de formele kant van democratie. Het parlement, het kabinet, de wetten en regels. Volgens Tocqueville hing de kwaliteit van democratie vooral af van de democratische cultuur. Als we als burgers niet ‘democratisch’ met elkaar zouden omgaan, zouden democratische instituties weinig zin hebben. Culture eats structure for breakfast, zouden we populair kunnen zeggen.

‘Democratisch met elkaar omgaan’ betekende voor Tocqueville vooral dat mensen gezamenlijk hun gezamenlijke problemen zouden oplossen. Hoe zorgen we voor onze zieken? Hoe helpen we mensen zonder inkomen? Hoe beveiligen we de buurt tegen inbrekers? Hoe beschermen we onszelf en elkaar tegen het wassende water? Om daar samen uit te komen moesten mensen hun verschillende belangen kunnen overstijgen.

Hij geeft het voorbeeld van een school die mensen samen oprichten. Hij komt ze tegen in New England waar hij in 1831 rondreist. Ze ruziën wat over het curriculum. Sommigen willen vooral geschiedenis in het curriculum, anderen vooral geografie of godsdienst. Na een half uurtje zijn ze eruit. Een paar dagen godsdienst, een paar dagen aardrijkskunde en een paar dagen geschiedenis. Dat verbaast Tocqueville. In zijn thuisland Frankrijk zouden ze blijven ruziën en uiteindelijk zou de overheid de school neerzetten. Omdat de Franse democratische cultuur niet klopt, moet de overheid corrigeren. Het gevolg is dat de Fransen geen democratische ervaring ondergaan. Ze hoeven hun directe eigenbelang niet te overstijgen. Het gevolg is wel dat de overheid eigenaar van de school wordt, en niet de burgers zelf. De Amerikanen die hij tegenkomt doen dat anders. Ze ontstijgen hun korte-termijn-eigenbelang om een gezamenlijk belang te verwezenlijken: de school, hun school.

Tocqueville noemt dat ‘welbegrepen eigenbelang’. Het is het resultaat van een gezonde democratische cultuur en ontstaat als gevolg van democratische ervaringen. Mensen met verschillende inzichten en belangen moeten gezamenlijk tot een oplossing komen. Maar, zo waarschuwde hij, naarmate de overheid publieke problemen oplost, zieken verzorgt, onderwijs regelt, wegen aanlegt, werklozen van een uitkering voorziet, kunstenaars subsidieert, zullen mensen minder democratische ervaringen ondergaan. Ze zullen democratie associëren met het uitbrengen van een stem. De democratische instituties zullen de democratische cultuur uithollen. Uiteindelijk kunnen we democratie alleen nog maar zien als een historisch artefact in een kunsthistorisch museum. We ondergaan de ervaring niet meer die eraan ten grondslag lag.

Eenzelfde mechanisme geldt voor solidariteit. We kennen directe solidariteit (mensen helpen elkaar onderling) en we kennen indirecte solidariteit (mensen dragen geld af aan de overheid, die vervolgens solidariteit vormgeeft in de gedaante van zorg, uitkeringen, subsidies, regels). Naarmate de overheid solidariteit op een indirecte manier vormgeeft, zal de directe solidariteit afnemen. Mensen zullen vooral met zichzelf bezig zijn, individualiseren, zich terugtrekken in kleine groepjes van vrienden en familie. Solidariteit vindt alleen nog plaats in de ‘capsulaire beschaving’, zoals de Vlaamse filosoof Lieven De Cauter dat noemt: in kleine capsules van gelijkgestemden, van kennissen en vrienden.

Op den duur betekent dat, dat we zelden nog mensen met andere inzichten, belangen, wensen en verlangens zullen tegenkomen. Solidariteit met anderen wordt een abstractie, een artefact, een luchtspiegeling. De socioloog Durkheim zag dat als een potentiële teloorgang van de samenleving. Hij onderscheidde organische solidariteit en mechanische solidariteit. Organische solidariteit ontstaat tussen mensen met verschillende belangen. Diversiteit is een belangrijke waarde. Mensen begrijpen dat hun eigen belang niet het enige belang is. Mechanische solidariteit ontstaat tussen gelijken. Gelijkheid is een belangrijke waarde. Het werkt, maar is broos. Solidariteit tussen mensen met verschillende opvattingen is veel steviger. Maar ook moeilijker te bereiken. Omdat mensen met verschillende belangen elkaar nauwelijks meer tegenkomen als de overheid als een soort Grote Geleider tussen ze in gaat staan.

Nu is het de vraag of en hoe we solidaire ervaringen kunnen creëren. De overheid kan dat nauwelijks doen. Immers, de overheid wil gelijke gevallen gelijk behandelen. Vaak gaat dat ten koste van verschil en diversiteit. Dus is het aan ons burgers om de democratische, solidaire cultuur te verstevigen. Zijn we onderling in staat om welbegrepen eigenbelang te creëren? Die vraag zou ik kunnen stellen aan politici, aan wetenschappers, aan filosofen, maar ik stel hem aan jou. Juist omdat ik benieuwd ben of je daar een rol voor de kunsten ziet. Of scherper, of je daar voor jou als kunstenaar een rol ziet. Ter inspiratie stuur ik je een lezing die Paul Collard hield tijdens de Nacht van de Krakeling. Hij pleit voor nieuwe narratieven die nodig zijn om kunst te legitimeren. Volgens mij is de grootste uitdaging in tijden van bezuinigingen en terugtrekkende overheden om solidariteit te verstevigen, wellicht door solidaire ervaringen te creëren. Zie je daarin in rol voor jezelf? En natuurlijk de onvermijdelijke vervolgvraag: welke rol precies?

Ik zie uit naar je antwoord!

Alle goeds,

AJ

(Albert Jan Kruiter is een van de oprichters van het Instituut voor Publiek Waarden. Hij werkt als docent en onderzoeker voor gemeenten, provincies, ministeries en uitvoeringsorganisaties en houdt zich bezig met de vraag hoe overheid en samenleving publieke problemen (kunnen) oplossen. In 2010 promoveerde hij op het gedachtegoed van Tocqueville. Eerder werkte hij bij de NSOB en de Universiteit Leiden. In 2012 won hij de G.A. Van Poeljeprijs voor het beste proefschrift over het openbaar bestuur van Nederland en België.)

 —

Amsterdam, 7 januari 2015

Beste Albert Jan,

Dankjewel voor je brief. In mijn antwoord ga ik ervan uit dat, zoals je schreef, we als samenleving onze democratische cultuur kunnen verstevigen door solidaire ervaringen te creëren en te ondergaan. Ook bij je idee dat het voor een democratie gebaseerd op verschil, in plaats van op gelijkheid, van belang is dat de burgers in staat zijn om welbegrepen eigenbelang te creëren, sluit ik mij aan. In mijn antwoord op jouw brief zal ik een aantal kwaliteiten van de (podium)kunsten beschrijven die wat mij betreft mogelijk meehelpen om tot solidaire ervaringen te komen.

Ik begin met een herinnering: midden in het weiland op een tafeltje met een groen velours kleedje, een klein groen podium midden in een felgroene zee van gras, zet mijn opa een van zijn honderden konijnen neer. Ik klim op een kist om goed naar het konijn te kunnen kijken. Mijn opa vraagt me te beschrijven wat ik zie. Waar moet ik beginnen? Aan het oppervlak? Zal ik de zwarte lijn beschrijven die vanaf de oren over de rug uitmondt in het zwarte toefje van zijn staart? Of moet ik het konijn juist van binnenuit beschrijven, de anatomie? Hoe het konijn zit? Hoe de hoogte van zijn schoft zich verhoudt tot de hoogte van de oren? Of de trillende snorharen, de flitsend snelle bewegingen van zijn snuit die met korte schokjes de lucht inademen en weer uitstoten? Terwijl mijn veulen als een woesteling om ons heen door het weiland galoppeert en ik vanaf mijn kist naar haar omkijk vraagt mijn opa me te beschrijven hoe het veulen loopt. Ik begin. Op het moment van mijn beschrijving is dat wat ik beschrijf alweer veranderd. Ik praat achter haar bewegingen aan. Een gevoel van onvermogen maakt zich van mij meester. Tegelijkertijd brengt deze vraag mij een bijna magische ervaring. De woorden die van binnenuit, zoekend over mijn lippen komen, raken het veulen in het weiland als het ware aan, het veulen was er al voordat ik het zag, maar door de aanraking van mijn uitdrukking met het veulen zelf ‘bestaat’ het veulen voor mij meer dan op het moment van vóór mijn woorden. Het veulen loopt als het ware mijn bewustzijn binnen.

Goed kunnen kijken, betrokken zijn bij je buurt, je werk, de supermarkt waar je boodschappen doet. Wat je ziet kunnen verbinden met wie jij bent en dat scherp kunnen formuleren is van belang voor het creëren en formuleren van een welbegrepen eigenbelang.

Ik zie een democratische samenleving voor me als een doorlopend gesprek, een synergie van botsende vergezichten, zienswijzen en welbegrepen eigenbelangen. Een continu ‘verhouden’, waarin ik mij de burger graag voorstel als een kunstenaar. Een kunstenaar die zich, door zijn waarnemingen scherp uit te drukken, verbindt met wat hij ziet en met deze verbinding iets zegt over hoe het is, er zijn, onderdeel zijn, over hoe hij zich tot de wereld verhoudt. Een burgerkunstenaar die van zijn onderwerp houdt en het tegelijkertijd haat, omdat hij met elke lijn die hij met zijn hand op het papier zet naar aanleiding van wat zijn oog ziet weet dat hij faalt. Dat het hem nooit zal lukken de glooiing van de billen zo op het papier te zetten als ze werkelijk is. Toch heeft de kunstenaar het lef om zijn waarneming uit te drukken, het eigen perspectief precies te beschrijven en zich zodoende te verhouden tot zijn publiek.

Om het onvermogen dat een burger ervaart in een democratisch proces, waarin een per definitie falende, subjectieve en beperkte uitdrukking van de waarneming ook nog eens opgaat in een onvoorziene kakofonie van andere stemmen, tegengestelde belangen en observaties, te kunnen duiden en begrijpen als de noodzakelijke staat van zijn om tot een gezamenlijk voorstel te kunnen komen, hebben de kunstenaars en de niet-kunstenaars elkaar nodig.
En nee, ik ben geen idealist.

Wat de kunstenaar of kunstenares als geen andere vakman beter kan, en wat je zou kunnen beschouwen als een belangrijke voorwaarde om tot een solidair democratisch proces te komen, is het vermogen om via de taal van de verbeelding werelden bij elkaar te brengen die elkaar in het echt niet lijken te verdragen om zo, tegelijkertijd, vanuit meerdere perspectieven, te kunnen kijken en te laten kijken. Onvoorziene verbanden tussen verschillende zienswijzen en perspectieven zicht- en voelbaar maken, de hele wereld voor één uur proberen samen te brengen op een podium met alle onvoorziene gevolgen van dien. Om samen met de toeschouwer te oefenen hoe het is, er zijn, onderdeel te zijn.

Als (podium)kunstenaar, als voorbeweger in onze democratische samenleving, probeer ik op een zo groot mogelijke schaal en op zoveel mogelijk verschillende mannieren dit soort processen, de weg die ik afleg om tot een werk te komen, te delen met andere partijen in de stad. Niet alleen het aantal bezoekers dat naar de voorstelling komt bepaalt de impact van het werk, maar ook de weg die ik samen met deze partijen afleg. Door te zoeken naar en te werken mét partijen die op de een of andere manier een belang hebben bij mijn manier van denken en werken, verbind ik mij en mijn werk met de samenleving. Uit de synergie van deze interdisciplinaire samenwerkingen ontstaat een nieuwe manier van spreken. Deze nieuwe manier van spreken, een soort tussentaal, is bruikbaar voor alle solidaire processen waarin partijen met verschillende belangen tot een gezamenlijk voorstel willen komen.

Een aantal weken geleden kreeg ik van vormgever Marc Warning de documentaire Onze kresj van Marije Meerman getipt. Het soort crèche waarin ik zelf ook het begin van mijn leven heb doorgebracht. Een van de beelden die mij uit het begin van mijn eigen jeugd zijn bijgebleven, is het naakt schilderen: de speelzaal is ontruimd en in zijn geheel bedekt met plastic. Op de tafeltjes die aan de kant geschoven zijn zit iemand van de leiding, een homoseksuele man die zelf geen kinderen heeft, toe te kijken hoe wij hele bussen verf over elkaar heen leegknijpen en elkaar van top tot teen insmeren met kobaltblauwe verf. In de documentaire zijn deze beelden ook te zien. Alleen daar is het de bedoeling dat de ouders en geïnteresseerden, die tevens onderdeel uitmaken van de leiding, ook naakt zijn en mee schilderen. In de documentaire worden deze beelden afgewisseld door terugblikken van de ouders die soms huilend vertellen hoe naar en verwarrend dit soms was. Dat ze zelf eigenlijk helemaal niet begrepen waarin ze terechtgekomen waren, maar dat in de ellenlange vergaderingen deze gebeurtenissen alleen werden afgevinkt en dat er verder geen ruimte was om te vertellen hoe het was om te doen. Iets wat een van mijn docenten aan de Toneelacademie Maastricht altijd vroeg na een oefening, waarin we bijvoorbeeld binnen een uur ons hele leven moesten naspelen van onze geboorte tot aan onze dood: ‘Hoe was dat om te doen?’ Door het ontbreken van deze vraag, het delen van de ervaring, werd het naakt schilderen met de kinderen op de anti-autoritaire crèche een dogma. Iets wat je moest doen om erbij te horen, om zogenaamd progressief te zijn, het werd een doel op zich. Mijn visie als (podium)kunstenaar is dat het theater bij uitstek een plek is waar, uitgesloten van de mogelijkheid een trauma op te lopen, verschillende al dan niet idealistische voorstellen kunnen worden uitgeprobeerd en fysiek doorgrond. Waar vergezichten verbonden kunnen worden met de realiteit. Een plek waar we ons kunnen afvragen hoe het was om dat te doen. Bewustzijn, het doen en ernaar kunnen kijken, is denk ik van groot belang voor een samenleving.

Groet,

Merel de Groot

(Merel de Groot is directeur van de Grote beweging, de stichting van waaruit zij als theaterregisseur in samenwerking met verschillende disciplines in de stad Amsterdam voorstellen doet aan de stad.)