De cultuursector heeft in 2017-2020 jaarlijks een extra investering van 29,5 miljoen euro nodig. Dat schrijft de Raad voor Cultuur vandaag in zijn Agenda Cultuur, waarin hij minister Bussemaker van Cultuur adviseert over de nieuwe kunstenplanperiode 2017-2020 en daarna. De raad doet de aanbeveling om steden meer zeggenschap in het cultuurbeleid te geven, cultuureducatie te verbeteren, een aantal productiehuizen te financieren, niet-traditionele genres en festivals meer ruimte te geven bij de beoordeling van subsidieaanvragen, en afspraken te maken over redelijke vergoedingen voor kunstenaars. 

Het cultuurbeleid verschuift de komende jaren steeds meer naar de stedelijke regio. Deze verandering kan worden gestimuleerd door de stedelijke regio’s meer centraal te zetten in het cultuurbeleid, waardoor maatwerk en onderscheid beter mogelijk worden. Bij de verdeling van subsidies kan meer gekeken worden naar de lokale plannen van een stedelijke regio. Ook pleit de raad voor het afschaffen van regels die de samenwerking tussen instellingen in de stedelijke regio bemoeilijken. Samenwerking tussen podia en gezelschappen moet gestimuleerd worden door strategische allianties te steunen en BIS-instellingen hiervoor in hun subsidieaanvraag concrete plannen te laten indienen.

De raad wil cultuureducatie binnen en buiten de school verder verbeteren met de ontwikkeling van doorlopende leerlijnen, het versterken van deskundigheid en vakbekwaamheid van leerkrachten en door de Onderwijsinspectie te laten toetsen op de kwaliteit van het cultuuronderwijs.

De wegbezuinigde productiehuizen zijn terug in het advies van de raad: hij vraagt om de financiering van een beperkt aantal productiehuizen die innovatief en interdisciplinair werken, gericht zijn op productie, presentatie en afzet van het werk van talenten, en een lokale, nationale en internationale werking hebben.

De raad verwacht dat het publieksbereik van de traditionele cultuuruitingen op termijn zal stagneren en afnemen. De overheid kan meehelpen aan de verbreding van het publieksbereik door in de cultuursubsidies meer waardering en ruimte te geven aan genres die buiten de traditionele canon vallen en door bij de verdeling van fondssubsidies meer ruimte te geven aan festivals en instellingen die experimenteren met nieuwe presentatievormen.

Om in te spelen op de veranderende arbeidsmarkt moeten er afspraken worden gemaakt die zorgen dat ZZP-ers in de kunsten redelijke vergoedingen krijgen. Ook pleit de raad voor continuering van regelingen die zijn gericht op het bevorderen van ondernemerschap, zoals microkredieten, coaching en bijscholing.

Subsidiebedragen voor theater- en jeugdtheaterinstellingen moeten meer gedifferentieerd worden: naast een basisbedrag kunnen toeslagen worden toegekend voor extra inspanningen op specifieke terreinen. Ook verzoekt de raad om het Fonds Podiumkunsten meer financiële ruimte te geven om podia met een sterke en onderscheidende programmering te ondersteunen, mits deze financiering is gekoppeld aan samenwerking met gezelschappen en investeringen van lokale overheden.

Tevens benadrukt de raad het belang van vaktijdschriften in sectoren waar geen sectorinstituten meer zijn. Hij adviseert de minister om de cultuurfondsen weer toestemming te geven tijdschriften te subsidiëren, wat zij sinds de huidige subsidieperiode niet meer mochten doen.

In juni stuurt minister Bussemaker de uitgangspuntenbrief over haar beleid voor 2017-2020 naar de Tweede Kamer en zal blijken in hoeverre zij het advies onderschrijft en in haar beleid overneemt. 

De Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) is positief over het advies en blij met de erkenning van de raad voor de cruciale gidsfunctie die de theaters en concertgebouwen vervullen. Directeur Hedwig Verhoeven: ‘Dat de Raad financiële steun ten behoeve van de programmering aan de podia bepleit juich ik met de steeds krapper wordende programmeringsbudgetten zeer toe.’

Belangenvereniging Kunsten ’92 noemt het ‘een realistisch advies, met oog voor veranderingen in de samenleving en het culturele veld, en voor het feit dat het stof van de ingrijpende bezuinigingen nog altijd niet is neergedaald’.